Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8675
8675 Vraag: Wat echter als Adam niet gevallen zou zijn?
16 november 1963: Boek 91
Ik wil dat u vragen stelt opdat Ik u overeenkomstig de waarheid kan onderrichten, want Ik leg u deze vragen in het hart omdat Ik weet waar het u nog aan ontbreekt en Ik u het licht wil schenken. Alle geestelijke samenhang tot in de kleinste bijzonderheden te berijpen zal voor u mensen niet mogelijk zijn zolang u nog niet volmaakt bent - dat Ik u geheel doorstromen kan met het licht van mijn liefde, dat u dan ook het helderste inzicht verzekert. Maar ook eerder al kan Ik u uitsluitsel geven naar de mate van uw bevattingsvermogen, zodat u niet in verkeerde denkwijzen terecht hoeft te komen en toegankelijk bent voor dwaalleren.
De schuld van de van Mij afgevallen wezens was onmetelijk groot. Ze bestond echter voornamelijk daarin dat die wezens Mij niet meer erkennen wilden, ondanks hun staat van licht die hun ook duidelijk maakte waar hun herkomst lag. Ze zondigden tegen Mij ondanks beter weten. Toch was mijn liefde voor hen zo groot dat Ik de terugkeer van hen naar Mij afhankelijk stelde van de volledige erkenning van Mij zelf en van het toegeven van hun schuld, zich tegen Mij als hun God en Vader misdragen te hebben. Steeds echter moet benadrukt worden dat mijn tegenstander de wezens ten gevolge van hun afval, in bezit had genomen en dat ze te zwak waren zich uit eigen macht te bevrijden. Alleen de liefde kan hun de kracht verschaffen zich van hem te bevrijden, liefde was het enige waartegen de tegenstander machteloos was, alleen liefde kon hem overwinnen. Van de liefde hadden de wezens vrijwillig afstand gedaan, ze weerden de aanstraling van mijn liefde af en waren daarom geheel aan de tegenstander overgeleverd. Ik echter gaf de eerste mensen de mogelijkheid weer liefde van Mij aan te nemen. Ik voorzag hen van alle talenten en vermogens en ze konden zich de hele wereld onderdanig maken. Ik bood hun een onbeperkte mate van liefde aan, die ze alleen maar hoefden te beantwoorden door mijn niet zware gebod te vervullen. De beantwoording van mijn liefde van hun kant zou hun wederom een hoeveelheid kracht hebben opgeleverd, zodat het hun licht gevallen zou zijn de tegenstander weerstand te bieden, zich uit zijn keten te bevrijden. Ze zouden ook door het vervullen van mijn wil hun vroegere zonde hebben bekend. Ze zouden weer in mijn wil zijn binnengegaan en ieder wezen dat na hen als mens over de aarde ging, zou eveneens zo gehandeld hebben.
En zo zou de mensheid in korte tijd berouwvol naar Mij zijn teruggekeerd, want de kracht die in Adam door zijn ware liefde aanwezig was, zou zijn overgedragen op al zijn nakomelingen. En de volledige vergeestelijking van de eens gevallen wezens zou snel zijn verlopen, juist omdat de eerste mensen hun grote oerschuld erkend zouden hebben en ze door innige liefde tot Mij snel hadden afgelost. Want een zonde tegen de liefde, een zonde tegen Mij zelf, kan alleen weer door liefde worden uitgewist. En waarlijk, wat Ik de eerste mensen schonk toen ze de aarde in bezit namen, zou hun liefde hebben moeten doen oplaaien tot de meest helle gloed, want Ik verlangde als genoegdoening slechts liefde, die Mij daarna, omdat Adam en het menselijk geslacht gefaald hadden, de mens Jezus in deze mate betoonde dat Hij daardoor de grote schuld teniet heeft gedaan. Alleen de liefde kon van die schuld bevrijden. De eerste mensen zouden de liefde waarlijk hebben kunnen opbrengen, want de hen omringende schepping bood hun onvergelijkelijke heerlijkheden die ze na de smartelijke toestand van gebondenheid als gelukzaligheid ondervonden en deze gelukzaligheid zou in hen ook een goddelijke liefde hebben kunnen teweegbrengen, een liefde die steeds maar danken en loven moest en tot inniger overgave aan Mij kon aansporen.
Maar om hun wil te beproeven, die eens verkeerd werd gebruikt, moest Ik ook mijn tegenstander het recht toestaan om om zijn aanhang te strijden gedurende het leven op aarde. En om de mensen het grote gevaar van een hernieuwde overtreding tegen Mij te tonen, gaf Ik hun slechts een licht gebod dat ze konden nakomen en moesten nakomen, als hun liefde tot Mij inderdaad die graad bereikt zou hebben die de volledige overgave aan Mij garandeerde, die de tegenstander geheel van zijn macht beroofd zou hebben. Ook hij probeerde alles om de eerste mensen ten val te brengen en zo stelde hij tegenover mijn lichte gebod een toezegging die echter, omdat hij mijn tegenstander was, uit een leugen bestond en hij de mensen tot een verkeerde liefde aanzette. Hij beloofde hun dat ze "aan God gelijk" zouden zijn, als ze mijn gebod overtraden. Hij stelde Mij dus als een leugenaar voor, die hun de dood aanzegde zodra ze mijn gebod overtraden. En de mensen geloofden hem, niet Mij. En dat was de zware zonde die opnieuw werd begaan, die ook alle nakomelingen in een staat van zwakte verplaatste, zodat zij zich niet meer uit eigen kracht konden vrijmaken van de tegenstander. En dit vereiste dan het verlossingswerk van Jezus Christus, wilde de mens eens redding gebracht worden uit de diepste nood.
Steeds weer leg Ik de nadruk op dit ene, dat alleen de liefde van die grote schuld kon bevrijden en dat het Adam wel mogelijk zou zijn geweest Mij deze liefde te bewijzen, dat echter door zijn val en na zijn val geen wezen in staat was een zodanige liefde op te brengen die het delgen van de grote oerschuld garandeerde en dat daarom het liefevolle werk van de verlossing moest worden volbracht door Mij zelf, Die in de mens Jezus zichtbaar werd.
De mens Jezus was dus vol van goddelijke liefde en Hij onderging in Zijn liefde de offerdood aan het kruis omdat zonder dit werk van verlossing geen mens meer naar Mij zou hebben kunnen terugkeren, omdat mijn tegenstander geen ziel meer vrijlaat en ze zelf te zwak is om zich van hem te bevrijden. En omdat Ik ook van eeuwigheid af op de hoogte was van dit falen van de eerste mensen, heeft Jezus, de eniggeboren Zoon van God, zich ook voor dit werk van verlossing aangeboden. En Hij heeft het volbracht omdat Zijn liefde voor Mij en voor alle ongelukkigen enorm groot was.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte