Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8660

8660 Het misbruiken van goddelijke gaven (talenten)

31 oktober 1963: Boek 91

Geloof niet dat u ongestraft Mijn ordening van eeuwigheid omver zult kunnen werpen, geloof niet dat er voor u zegen voortvloeit uit een doen dat tegen Mijn wettelijke ordening ingaat. En dit zal steeds het geval zijn, wanneer u de gaven misbruikt die u als mens ontvangt, die functies bij u in werking zetten die uw wil aanleiding geven werkzaam te zijn.

De mens is vernuftig geaard, hij is een scheppingswerk dat blijk geeft van Mijn Liefde, Wijsheid en Macht, al zijn functies zijn zinvol en konden alleen maar door een Schepper worden uitgedacht Wiens Wijsheid niet te overtreffen is - het is alleen zo, dat de lichamelijke geaardheid verschillend is, dat niet alle mensen over dezelfde capaciteiten beschikken en ook de wil ze ten nutte te maken, zwakker of sterker is. Dus zijn de mensen verschillend van aanleg in hun kunnen en willen, ze worden ook niet even sterk door Mijn Kracht doorstroomd, omdat dit ook van de wil van de mens afhankelijk is, of hij om Mijn Kracht vraagt, die hem altijd ter beschikking staat, of dat hij alleen maar zijn levenskracht gebruikt die hem natuurlijkerwijze ook zwakker of sterker toestroomt. Dus kan een mens die lichamelijk helemaal gezond is, over meer levenskracht beschikken dan een mens die een verzwakt lichaam heeft; maar de laatste kan weer door rechtstreeks om Mijn Kracht te vragen de eigen kracht merkbaar vergroten en daarom ook prestaties volbrengen die die van de medemens overtreffen.

En zo zijn de mens ook talenten meegegeven die zich ook op verschillende manieren openbaren. Al deze talenten zijn gaven Mijnerzijds, genadegeschenken, die de mens in het aardse leven juist moet gebruiken doordat hij weer de medemens naar zijn krachten van dienst is, want alle talenten zal hij willen ontwikkelen en daardoor of tot zegen of tot vreugde werkzaam zijn, vooropgesteld dat de mens steeds in de goddelijke ordening verkeert. Maar al het goddelijke kan door het inwerken van Mijn tegenstander ook vervormd worden. Want wat hij kan doen om de goddelijke ordening omver te gooien, zal hij niet onbeproefd taten. Hoe meer nu de mens van hem afhankelijk is, hoe meer de tegenstander het geloof aan een GOD in hem de grond in kan boren, zal hij hem ook kunnen beïnvloeden de in hem aanwezige vermogens, de talenten, verkeerd te ontwikkelen.

Hij zal hem het gevoel, de ontvankelijkheid, ontnemen voor al wat in overeenstemming is met de goddelijke ordening, hij zal de "natuurlijke harmonie" willen vernietigen. Hij zal altijd zo denken, willen en handelen, dat het indruist tegen deze ordening, de harmonie. Het denken en voelen van de mens wordt dan in de war gebracht door de invloed van de tegenstander. En er ontstaan dan vertekende beelden, karikaturen, het doet er niet toe op welk gebied de mens bezig is.

De mensen zullen verkeerd denken en hun gedachten neerschrijven, zo dat er geschriften ontstaan die niet tot zegen van de medemens zijn, ze zullen totaal verkeerde conclusies poneren die de lezer die nog in de goddelijke ordening verkeert, geen voldoening kunnen geven. En alleen de aanhangers van de tegenstander zullen ze staven en aannemen. Doch hun zielen zullen er niets bij winnen, integendeel nog dat wat ze bezitten, verliezen.

En zo zullen de meest verschillende talenten misbruikt worden op aandrang van de tegenstander. Wat ze nu in het leven roepen zullen steeds vertekende beelden zijn van datgene wat IK de mensen verschaf om ze gelukkig te maken. Handen, ogen en oren worden in hun functies misbruikt, onharmonisch en vervormd zullen de uitwerkingen ervan zijn, want ze zijn geleid door hem die tegen de goddelijke ordening, tegen het volmaakte is en die ook de mensen tot hun werkzaam zijn aanzet zich tegen MIJ te keren, doordat ze werken tot stand brengen die alles bewijzen behalve (dat ze voortkomen uit) goddelijke gaven die de mens ontvangen heeft, die veelmeer hun oorsprong hebben in een gebied waarin alles uit de ordening is getreden.

En dat deze voortbrengselen van satanische werkzaamheid ook weer hun instemming vinden, toont de geestestoestand van de mensen aan, want dezen zijn van nature niet zo geschapen dat hun het in staat zijn iets juist te beoordelen ontbreekt, veeleer verwart hun ongelovigheid hun zinnen, ze kunnen niet helder denken, zelfs wanneer hun verstand, aards gezien, scherp is, maar de geestelijke blindheid komt in hun foutief oordeel tot uitdrukking, ze hebben niet meer het vermogen om harmonie en disharmonie te onderscheiden en steeds meer sluiten mensen met dezelfde geestelijke gezindheid zich bij hen en hun oordeel aan.

En deze misvorming van creatieve voortbrengselen is alleen maar een teken van de grote geestelijke verwarring, een teken van het openlijk werkzaam zijn van Mijn tegenstander en daardoor ook een teken van het nabijzijnd einde, want een rijp worden van de ziel is niet meer gewaarborgd, waar zich spoedig niets meer in goddelijke ordening bevindt. Al Mijn scheppingen getuigen van Wijsheid, Liefde en Almacht en Ze moeten ook te zien zijn in het menselijk scheppen en werkzaam zijn, alles moet harmonie uitstralen en 's mensen ziel die op MIJ gericht is, weldadig aandoen. Wie echter door zijn verkeerde instelling tegenover MIJ nog van MIJ verwijderd is, door ongeloof of een leven in dwaling, mist ook het gevoelen voor welke harmonie dan ook, omdat zijn ziel nog toebehoort aan hem die Mijn tegenstander is.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte