Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8537
8537 „God zond Zijn Zoon naar de aarde“
22 juni 1963: Boek 90
Steeds weer wordt u er opheldering over gegeven, dat de ziel van Jezus uit de lichtwereld naar de aarde kwam om zich in de mens Jezus te belichamen ter wille van een missie die een zuivere ziel eiste. Want God zelf wilde in deze ziel Zijn intrek nemen en dit kon Hij alleen maar doen in een zuivere ziel zonder zonden.
Hij zond Zijn Zoon naar de aarde.
Kan een woord dit duidelijker bevestigen? Het was een niet gevallen ziel, in tegenstelling tot de zielen der mensen die de lange ontwikkelingsgang door de schepping moeten gaan en in een zeer onvolmaakte toestand hun belichaming als mens beginnen.
Maar dat sluit niet uit dat de ziel van Jezus onuitsprekelijk moest worstelen en strijden tegen al het verderfelijke geestelijke dat haar van buiten af lastig viel.
Want Zijn lichaam was onrijpe materie en door deze niet verloste substanties werd de ziel onder invloed van de tegenstander zwaar gekweld.
Het lichaam was met alle aardse hartstochten behept en het verlangde vervulling van zijn lusten die het dus aankleefden, als behorend bij de nog zeer onrijpe substanties van het lichaam. De ziel van Jezus kwam geheel rein naar de aarde. Doch er voegden zich ontelbare onrijpe wezenlijkheden bij haar, welke de ziel niet van zich af mocht schudden, maar zachter moest maken en rijp moest laten worden. Van buiten af stormde eveneens onrijp geestelijks de mens Jezus tegemoet. De omgeving oefende invloed uit op Zijn ziel, zodat deze alle innerlijke gevechten had te doorstaan die ook een gevallen ziel moet doorstaan. En daarom is het onjuist dat het de mens Jezus gemakkelijker gevallen zou zijn dit werk van verlossing te volbrengen wegens de volmaaktheid van Zijn ziel.
Integendeel, omdat ze rein en zonder zonde was leed Zijn ziel veel meer onder de onrijpe omgeving. Zijn reine ziel was uitermate gevoelig voor de zonde, voor alles wat als inwerken van de tegenstander van God van de kant der medemensen op hem afstormde.
De duisternis waarin de ziel van het Licht moest vertoeven, was voor haar een onuitsprekelijke kwelling. Desondanks was ze vervuld van vurige liefde voor deze zondige mensheid en wilde ze die verlossen van zonde en dood. Al het duivelse drong zich wel aan de ziel van Jezus op, maar niets ervan bracht tot stand dat Jezus zelf in zonde viel. Hij hield stand tegen alle verzoekingen. Hij streed tegen Zijn tegenstander en ook tegen al het slechte geestelijke dat druk op Hem uitoefende.
Zijn liefde voor Zijn broeders die in nood waren, werd niet minder. En het lukte Hem ook de niet geestelijke substanties van Zijn lichaam te vergeestelijken, juist door de liefde die voortdurend toenam en de mens Jezus zo vervulde, dat de eeuwige Liefde zelf bezit van Hem nam.
Maar Die zou zich nooit in een zondige ziel hebben kunnen manifesteren, zonder dat deze vergaan zou zijn.
Waarom wilt u mensen dit woord niet laten gelden: "Hij zond Zijn Zoon naar de aarde"? Wat van Hem komt is volmaakt en dus lezen we: "Hij daalde af naar de aarde" en niet: "Hij klom op uit de diepte". Het duivelse omgaf weliswaar de ziel van Jezus in hoge mate, maar het kwam van buiten af op Zijn ziel toe, die dit echter weerstond en zich niet ten val liet brengen, wat de tegenstander van God beoogde.
Of het nu onrijpe geestelijke substanties waren die vanuit het lichaam druk op Hem uitoefenden, of dat het niet verloste wezens waren die zich als afgezanten van de satan aan Hem probeerden te hechten.
Zijn reine ziel bood weerstand en weerde het duivelse af, terwijl ze het onrijpe geestelijke van Zijn lichaam tot rijp worden bracht, zodat het als vergeestelijkt zich bij de ziel kon aansluiten toen Jezus Zijn werk van liefde had volbracht. Zodra de ziel het rijk der duisternis betrad, was ze ook aan de duivelse krachten blootgesteld. Doch zij bezweek niet voor hen. Integendeel, zij weerstond ze, omdat ze vervuld was van liefde en deze liefde gaf haar kracht om tot aan het einde toe vol te houden. Maar de liefde bracht de ziel mee van boven. Ze offerde haar liefde niet op, veeleer verbond ze zich steeds meer met de eeuwige Liefde en zo vond dus de vereniging plaats die einddoel moet zijn van ieder mens die over de aarde gaat. De mens Jezus heeft zich op aarde door Zijn grote liefde en Zijn overmatig lijden en smartelijk sterven vergoddelijkt.
Maar ook Hij moest worstelen om deze vergoddelijking te bereiken. Het is Hem niet gemakkelijker gevallen dan andere mensen. Want ook de mensen bezitten de goddelijke liefdesvonk en kunnen hem voortdurend voeden en helder laten opvlammen.
En daartoe kunnen ze vragen om de hulp van Jezus, terwijl Jezus steeds alleen kracht putte uit de liefde, maar deze Liefde was God zelf die zich in Hem borg. En God kon zich wederom alleen bergen in een wezen dat zonder zonden was. Hij zou nooit een ziel hebben kunnen betrekken, die - als gevallen - de opwaartse weg door de schepping was gegaan. Een ziel die eens van Hem was afgevallen en Zijn liefde afwees.
Want dit was immers de oer-schuld die alle gevallen wezens belastte en deze oer-schuld had tevoren teniet moeten worden gedaan, voordat er weer een vereniging met God mogelijk was.
Zou dus de ziel van de mens Jezus een gevallen ziel zijn geweest, dan was ze vóór de kruisdood ook niet verlost en dan zou God zelf nooit verblijf in haar hebben kunnen nemen.
Maar Hij was in Jezus, want Hij was de Liefde.
God zelf was mens geworden. Doch nooit zou anders de menswording van God - die echter het grootste mysterie is en blijven zal - mogelijk hebben kunnen zijn.
Een rein wezen moest het verzoeningswerk voor de oer-schuld der mensen volbrengen. Want een gevallen wezen stond zelf nog onder de heerschappij van de tegenstander van God en zou vanuit zichzelf nooit ofte nimmer de kracht hebben kunnen opbrengen om zich los te maken van de tegenstander, zijn gevangenbewaarder.
Thans kan de mens het, omdat Jezus Christus daarvoor aan het kruis is gestorven.
Een ziel van het licht moest de strijd aanbinden met de tegenstander. En Jezus heeft deze strijd doorstaan, omdat Zijn kracht de liefde was, omdat Hij verenigd met God zelf, de eeuwige Liefde, deze strijd heeft gevoerd en dus God zelf de mensen verlost heeft van zonde en dood.
U mensen moet daarover opheldering worden gegeven, want onjuiste opvattingen leiden ook tot onjuiste gevolgtrekkingen. Lucifer zou geen strijd hebben hoeven te voeren tegen Jezus, wanneer hij over Hem de heerschappij zou hebben bezeten.
En elke gevallen ziel staat nog onder de macht van de tegenstander, tot ze verlost is door Jezus Christus.
Nooit zou het een gevallen ziel zijn gelukt de tegenstander te overwinnen.
Maar het verlossingswerk was nog niet volbracht en daarom zou een worstelen van Jezus vruchteloos zijn geweest. Want een gevallen wezen dat zich eens had verweerd tegen de liefdeskracht van God, had van God uit wel een klein liefdesvonkje ontvangen, maar zou dit nooit tot een heldere gloed hebben kunnen laten opvlammen, omdat de tegenstander het verhinderd zou hebben en het wezen zelf te zwak was.
Begrijp het, u mensen, dat u in een vals denken verdwaalt wanneer u zich niet losmaakt van de opvatting dat de ziel van Jezus een deel was, dat eens was afgevallen van God.
U zou het probleem van de menswording van God door deze opvatting alleen nog onbegrijpelijker en meer dubieus maken.
En daarom moet u daarover steeds weer de zuivere waarheid worden voorgehouden. Want alleen de waarheid geeft u mensen een juist licht en de waarheid zal altijd alleen van God zelf uitgaan.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte