Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8516
8516 Uitstorting van de Geest - Pinksteren
2 juni 1963: Boek 89
Het was pas na mijn kruisdood mogelijk dat Ik mijn geest kon uitstorten, omdat tevoren geen mens in staat zou zijn geweest iets goddelijks in zich te dragen, daar de oerschuld van de tegenover God vijandige houding nog op de mensen drukte. Maar mijn geest is de uitstraling van Mij zelf. En nooit kon een mens die met schuld beladen was, ontvanger van deze uitstraling zijn, want er bestond een te diepe kloof tussen hem die schuldig was geworden, en Mij.
Maar Ik heb in de mens Jezus de verzoening tot stand gebracht voor die schuld. En ieder mens die mijn werk van verlossing aanneemt, kan nu ook zichzelf zo op orde brengen dat hij de aanstraling van mijn liefde weer kan ontvangen. En dat wil ook zeggen dat Ik zelf in de mens kan komen wonen en als teken van mijn aanwezigheid hem kan vervullen met mijn geest. Zijn denken en willen wordt nu geleid door de kracht van de geest. Hij kan niets verkeerds denken en willen zolang mijn geest werkzaam is in hem, want hij zal Mij geheel bewust in hem laten werken. Hij opent zich, doordat hij zich innig met Mij verbindt en Ik dus de straal van liefde in zijn hart kan neerlaten, die alles verlicht, die hem nu een weten schenkt in grootste duidelijkheid, zodat de mens uit de duisternis tot nu toe, naar buiten treedt en hij door mijn geest met alle waarheid bekend wordt gemaakt, zoals Ik het beloofd heb.
Aan deze daad van het uitgieten van de geest, dat bij mijn discipelen voor alle mensen zichtbaar gebeurde, moest de kruisdood voorafgaan. Mijn tegenstander moest eerst worden overwonnen, zodat hij niet meer de mensen onder dwang in de duisternis kon houden, maar hij diegenen de vrijheid moest geven die zich naar Mij keerden, die zich door Mij lieten verlossen, dat wil zeggen bewust mijn grote werk van erbarmen erkenden en daaraan wilden deelhebben.
Voor dezen dus was de dood - de grote geestelijke duisternis - overwonnen. Ze konden zichzelf gereed maken om opnamevaten te worden, in welke mijn geest kon uitstromen. Ze bevonden zich nu niet meer in een staat van verkeerd denken, ze herkenden de waarheid en - volledig bewust - streefden ze daar ook naar. Ze traden uit de toestand van algehele onwetendheid naar buiten, er viel hun licht ten deel. Mijn geest doorstroomde hen en ze zochten nu ook weer contact met Mij zelf, het geestvonkje in hen, dat als een deeltje van Mij in hen sluimerde, stuurde aan op de Vadergeest van eeuwigheid, met welke het onlosmakelijk verbonden was. Heel eenvoudig gezegd: de verbinding met Mij, die de wezens zelf eens vrijwillig hadden verbroken, was hersteld en een wezen dat weer met Mij, met het Licht van eeuwigheid was verbonden, moest nu ook met mijn licht doorstraald zijn en heel zijn denken kan nu alleen nog juist zijn. (Hij moet) de waarheid inzien en de mens moet deze waarheid nu ook uitdragen, omdat de geest hem ertoe aanzet de waarheid te verkondigen aan al zijn medemensen. En dat was ook de missie van mijn eerste discipelen die door de uitstorting van de geest ertoe in staat waren in de wereld erop uit te gaan en het evangelie aan alle volkeren te verkondigen. Ze moesten zelf in de waarheid staan om deze verder te kunnen geven. En ofschoon ze ook tijdens de jaren dat Ik onderricht gaf, door Mij zelf binnengeleid werden in de waarheid, zo moest toch eerst de uitstorting van mijn geest hieraan voorafgaan, opdat ze nu ook helder en duidelijk hun taak kenden en hen geen enkele onwetendheid meer kon bezwaren. Want nu waren ze door mijn geest, door Mij zelf onderricht, die bij hen bleef zoals Ik het beloofd had.
En zo zal ook mijn geest zich steeds weer uitgieten over mensen die Mij willen dienen, die zich gereed maken opnamevaten te worden, in welke mijn geest kan binnenstromen en die net als mijn eerste discipelen de medemensen de waarheid willen brengen, in het besef dat alleen de zuivere waarheid hun redding kan brengen in de grote geestelijke nood. En mijn geest zal werkzaam zijn in zulke mensen, opdat de duisternis verjaagd zal worden en zij, die Mij willen dienen en meehelpen bij de verlossing van de dwalende zielen, weer juist zullen denken. Geen mens kan geven wat hij niet bezit.
Maar Ik wil u, mijn dienaren, rijkelijk bedenken, opdat u weer zult kunnen uitdelen aan uw medemensen, die dringend ondersteuning nodig hebben omdat ze alleen de band met Mij niet aanknopen. Maar u die op de hoogte bent van alle samenhang, u zult ze opheldering kunnen verschaffen en hen toch nog ertoe brengen hun wil te veranderen. En u zult steeds overvloedig geestelijk goed kunnen ontvangen en altijd, wanneer u vragen stelt, zullen ze u beantwoord worden, zodat u aan het antwoord ook de Gever ervan zult kunnen herkennen, wat u nu zult moeten doorgeven. Want veel mensen en veel zielen in het rijk hierna zullen vragen en een juist antwoord wensen. En dit kunnen ze nu ook door u in ontvangst nemen, want Ik ben van alle gedachten op de hoogte die in de harten naar boven komen en Ik zal ieder mens in overeenstemming met zijn vraagstuk (bevattingsvermogen) bedenken.
En dat is mijn werkzaam zijn in u, het werkzaam zijn van mijn geest, dat de eerste discipelen bij zichzelf mochten ervaren na mijn hemelvaart. Ook hun moest steeds weer mijn liefde te hulp komen, want om de opdracht uit te voeren die Ik hun had gegeven was zeer veel kennis nodig. En nooit zouden ze deze opgave hebben kunnen uitvoeren zonder mijn duidelijke ondersteuning, want Ik onderrichtte hen voortdurend door de geest. En zo hoefden ze niet te vrezen, onbekwaam te zijn om onderwijzend werkzaam te zijn of een verkeerd geestelijk goed te verbreiden en ze konden nu hun ambt goed uitoefenen. Ze konden mijn evangelie verkondigen, zoals het mijn wil was.
En dezelfde taak stel Ik ook nu aan mijn laatste discipelen op deze aarde, dat ze de mensen de waarheid brengen die nu van Mij zelf uit kan gaan. Want de aarde bevindt zich in diepste duisternis. Dwaling en leugen zijn zo verbreid dat de mensen de ernstige wil moeten opbrengen om de weg naar de waarheid te vinden en deze dan ook te herkennen als zodanig. Ze kunnen echter alleen door de waarheid zalig worden, omdat ze Mij alleen leren herkennen en liefhebben wanneer hun zuivere waarheid over Mij en mijn wezen wordt gebracht. En dit weten, de zuivere waarheid, kan hun alleen maar door mijn geest worden overgebracht, maar ze wordt u ook overgebracht omdat Ik u liefheb en u alleen de innige band met Mij eveneens door liefde tot stand zult hoeven te brengen, om de geestvonk in u die met de Vadergeest van eeuwigheid onlosmakelijk verbonden is ertoe te brengen zich volledig te uiten. Dan kan Ik dus zelf tot u spreken en u verplaatsen in een staat van inzicht en u zult nu ook weten wat u zult moeten doen om uw doel - de vereniging met Mij - nog op aarde te bereiken. Want wanneer Ik zelf u onderricht, dan wordt u waarlijk juist onderwezen en u zult dan zeker ook uw taak op aarde vervullen en u veranderen tot liefde. U zult weer uw oerwezen aannemen en gelukzalig zijn zoals u het was in het allereerste begin.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte