Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8459
8459 Opheldering over oorspronkelijke geest en afval
5 april 1963: Boek 89
Al mijn zorg behoort toe aan jullie, die Mij willen dienen in de laatste tijd voor het einde. Want jullie moeten nog veel dwalingen rechtzetten, die Ik voor jullie blootleg, en daarom geef Ik jullie de middelen in handen om er tegen op te treden, wat jullie nooit zouden kunnen doen zonder de toevoer van Mijn woord van boven. Ik weet waar het denken van de mensen nog verward is, Ik weet waar opvattingen in hen wortel hebben geschoten, die zij niet gaarne opgeven maar die niet met de waarheid overeenstemmen. Maar Ik wil een licht geven aan allen, Ik wil het denken verlichten van hen die van Mij de opdracht hebben gekregen de waarheid te verspreiden. Ik kan jullie altijd slechts dezelfde verklaring geven, namelijk dat jullie eens door Mij uitgestraalde wezens zijn, die niet aan hun doel beantwoordden, omdat zij zich tegen Mij verzetten.
Wat Ik nu als kracht heb uitgestraald, dat waren zelfbewuste wezens, in staat tot denken en uitgerust met een vrije wil, dus geen dode werken, maar zij hadden leven in zich, want Mijn kracht, die hun oorspronkelijke substantie was, is en blijft iets levends, dat tot voortdurende activiteit aanspoort. Aan deze kracht gaf Ik dus de gedaante van wezens, die echter geestelijk moet worden opgevat, omdat zij naar elkaar konden kijken als de heerlijkste schepselen in het stralendste licht. Elk uitgestraald wezen was ook een wezen voor zichzelf.... het was onafhankelijk buiten Mij geplaatst en was constant doordrongen van Mijn kracht van liefde. Het waren beelden van Mijzelf, het waren miniaturen van Mijn eigen wezen, die zelfstandig konden werken in kracht en licht en in hoogste volmaaktheid stonden, want alleen volmaaktheid kon uit Mij voortkomen.
En deze wezens vielen van Mij af, door hun vrije wil veranderden zij in het tegendeel. Zij verloren hun volmaaktheid, werden gebrekkig en ellendig, omdat zij het goddelijke liefdeslicht, dat hen doorstraalde, verwierpen, en daardoor ontdeden zij zich van het goddelijke. Maar de wezens bleven bestaan, alleen de liefde gaven zij op, en dit was mogelijk omdat als bewijs van hun goddelijke oorsprong ook de vrije wil aan hen eigen was, die zich in alle richtingen kon ontwikkelen en die zich in de tegenovergestelde richting van God uitte. Het wezen verwierp alleen de liefdeskracht van God, dus de voortdurende bestraling met Mijn liefde, en dat betekende zijn val in de diepste diepte, want het werd onbekwaam tot activiteit en verhardde in zijn substantie. Zo verwijderde het eens door Mij in alle volmaaktheid geschapen wezen zich vrijwillig van Mij en streefde steeds meer naar de afgrond.
Dit afvallen van de geesten van Mij is jullie steeds weer uitgelegd, en jullie weten waarin het afvallen van Mij bestond: dat Mijn liefde verworpen werd. Daardoor maakte het wezen zichzelf onbekwaam tot activiteit. Maar omdat het wezen in zichzelf van Mij uitgestraalde kracht was, die niet inactief kon blijven, moest deze kracht elders een uitwerking hebben, en dit werd dus mogelijk gemaakt doordat deze kracht werd omgezet in creatie en nu volgens Mijn wil actief was. Dus het gevallen wezen verrichtte een dienende activiteit in een andere vervorming in de wet van dwang. Wat gebonden door de werken van de schepping gaat om langzaam op te stijgen naar de hoogte, dat is het gevallen geestelijke schepsel, dat eens van uit Mij is uitgegaan. Het is het wezen, dat Ik als het volmaaktste heb geschapen, dat Ik als Mijn evenbeeld onafhankelijk heb gemaakt en dat zich nu op een smartelijke weg van terugkeer in eindeloos lange tijd weer moet vormen tot dat, wat het in het begin is geweest. Een duidelijker antwoord kun je niet krijgen als je vraagt waar de "geest" bleef toen het wezen viel.
Over welke geest heb je het? .... Ik heb geestelijke wezens geschapen, en deze zijn van Mij afgevallen. De ziel is dus niet de "ziel van een geest", maar de ziel zelf is de eens gevallen oorspronkelijke geest, die zich in de mens belichaamt voor de laatste vervolmaking. En als een geest die niet gevallen is zich in een mens belichaamt, dan is zijn ziel juist die oorspronkelijke geest, maar niet slechts een deel ervan. Dat nu ook alle gevallen geesten gedurende het gehele proces van terugkeer voortdurend worden verzorgd door wezens van licht, die tijdens hun beproeving geheel in Mijn wil zijn opgegaan, dat wordt jullie steeds weer uitgelegd. Want deze vinden hun bevrediging in het bijdragen aan de uiteindelijke terugkeer van het gevallene, en hun buitengewoon grote liefde zorgt voortdurend voor alle schepselen en voor steeds weer nieuwe omhullingen, die de opgang voor het gevallene mogelijk maken. Want de liefde zal altijd in mijn wil werkzaam zijn en daardoor ook voortdurend naar het onvolmaakte stromen, opdat het tijdens het aardse leven bewust verandert en weer wordt wat het was in het begin. En deze verandering brengt dus ook alleen maar liefde teweeg, die het wezen als mens nu zelf moet ontsteken om weer de eenwording met Mij te vinden, die het tot in alle eeuwigheid tot een gelukkig wezen maakt.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte