Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8339
8339 Schemerlicht in het hiernamaals
26 november 1962: Boek 88
En wanneer u slechts een klein licht kan worden ontstoken voordat u heengaat van deze wereld, zult u niet in de diepste duisternis binnen hoeven te gaan. En u zult de weg kunnen vinden. U zult ook andere zielen al in uw kleine lichtkring kunnen opnemen en hun eveneens helderheid verschaffen. En zo’n klein licht is: wanneer u gelooft in een God en Schepper en tot Hem bidt. Dan is uw weerstand gebroken en dan is het ook mogelijk u steeds helderder licht te laten aanstralen in het rijk hierna. En u zult dan ook Jezus niet afwijzen, wanneer van de kant van geestelijke lichtwezens u het weten over Hem wordt gebracht.
Want het helderste licht kan u pas aanstralen, wanneer u vrij bent geworden van alle schuld, wanneer u Hem erkent en Hem om verlossing en vergeving van uw schuld vraagt. Maar hoeveel mensen gaan van deze aarde heen zonder Hem gevonden te hebben. En ze kunnen dan ook niet in het lichtrijk worden opgenomen. Toch kunnen ze in de schemering verkeren wanneer juist het geloof in Mij aanwezig is, wanneer ze een God en Schepper niet helemaal ontkennen. Want dit laatste zou voor de ziel onvermijdelijk ook de diepste duisternis betekenen.
In schemerlicht te verkeren is weliswaar geen gelukzaligheid, maar niet hopeloos. De ziel zal gelijksoortige zielen herkennen en ook mogelijkheden hebben hulpvaardig te zijn en daardoor ook het licht in en om zich versterken. Want dat ze in Mij gelooft, doet haar ook aan Mij denken en om hulp vragen. En deze kan haar steeds alleen worden verleend in het rijk hierna, wanneer ze de raadgevingen aanneemt die haar van de kant van onbekende lichtwezens worden gegeven en die steeds alleen daarin bestaan tot Jezus Christus te roepen en lijdende zielen hulp te verlenen.
De weerstand zal ook niet meer zo groot zijn, omdat ze op aarde al de weerstand heeft opgegeven door haar geloof in Mij. Het is daarom uiterst belangrijk, de mensen nog op aarde Mijn Woord te brengen, dat hen onderricht en Mij Zelf dichterbij hen kan brengen. Want hun wil is vrij en ook het geloof in Mij moet hun vrijstaan en ze kunnen het alleen verkrijgen door werken van liefde.
Dus is de voortdurende aanmaning de geboden van de liefde tot God en de naaste te vervullen nodig. En wie aan deze aanmaningen gevolg geeft, die zal ook spoedig door zijn werkzaam zijn in liefde Mij herkennen en in Mij geloven. En deze graad moet hij minstens op aarde hebben bereikt, dan hoeft hij ook het uur van de dood niet te vrezen, ofschoon hij niet in de verblijfplaatsen van de gelukzaligen kan binnengaan. Maar hij neemt een klein lichtje mee naar de overkant, dat hem de weg verlicht en - in overstemming met zijn ook nu nog vrije wil - vergroot wordt, en zijn klim omhoog is verzekerd.
Maar waar niet het geringste licht kon worden ontstoken, daar is onherroepelijk ook de diepste duisternis het lot van een ziel die veel eerder nog dieper zal wegzinken dan de weg omhoog te nemen, hoewel ook in de duisternis soms lichten oplichten en de zielen naar buiten lokken. Doch slechts zelden wordt de hun aangeboden hulp aangenomen, wanneer die zielen niet veel voorspraak wordt geschonken, die zich als krachtstroom doet gevoelen en dan ook een ziel ertoe kan brengen dat ze verandert en naar licht verlangt.
Maar op aarde is er thans een toestand van diepste duisternis in de harten der mensen. Want het geloof in Mij is bij de mensheid verloren gegaan, omdat een vormgeloof - een kerkelijk geloof, dat niet levend is door de liefde - geen geloof kan worden genoemd en de mensen zelf er niet innerlijk van overtuigd zijn, dat er een God bestaat, voor wie ze zich eens moeten verantwoorden. Daarom is het rijk der duisternis uitermate dicht bevolkt en de aarde is omgeven door die zielen, die niet in staat zijn zich van hun vroegere omgeving los te maken en die in ongunstige zin inwerken op de mensen.
Opdat nu deze duisternis op de aarde nog wordt doorbroken, lichten overal kleine lichtjes op. Dat wil zeggen: overal tracht Ik Mijn Woord heen te leiden, dat de harten van de mensen moet verlichten, opdat het aantal wordt verkleind van diegenen, die hopeloos wegzinken in de diepte. Want het geestelijke rijk zal spoedig zijn poorten sluiten en geen van die zodanige duistere zielen meer opnemen. Want zodra het einde van de aarde is gekomen, vallen dezen het lot van de hernieuwde kluistering ten deel. De duisternis zal hun deel zijn, omdat ze het licht schuwen dat hun van boven werd aangeboden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte