Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/8235

8235 Heeft de mens zich ontwikkeld of werd hij nieuw geschapen?

9 augustus 1962: Boek 87

Er kunnen geen tegenstrijdigheden zijn in het geestelijke goed dat u door Mij zelf ontvangt en dat mijn geest u doet toekomen door hen die in mijn dienst staan. Die de opdracht hebben, de zuivere waarheid van Mij aan de medemensen door te geven en mijn woord uit te dragen dat u opheldering moet geven. Want Ik wil de geestelijke duisternis waarin de mensen wandelen, verlichten - vooral wanneer u zelf opheldering verlangt.

Het scheppingswerk aarde had eindeloze tijden nodig om te worden tot dat wat ze nu is, een scheppingswerk dat voor de mensheid de laatste voltooiing brengen moet. In deze eindeloos lange tijd zijn de in kleinste deeltjes opgeloste oergeesten door talloze scheppingswerken gegaan om zich steeds hoger te ontwikkelen. En het verstarde geestelijke kwam langzaam tot leven, zoals Ik het u al vaak geopenbaard heb. Het legde de eindeloos lange weg in de toestand van de gebonden wil af, dat wil zeggen: alle scheppingswerken volbrachten de bestemming die Ik ze had toegewezen. Geen van de gekluisterde wezens kon over zichzelf beslissen, zij ontwikkelden zich langzaam verder en er werden steeds nieuwe vormen geschapen voor iedere graad van rijpheid voor het opwaarts strevende geestelijke. De stenen-, planten- en dierenwereld was oneindig veelvoudig in haar vormen, en alle waren bezield door de partikeltjes van die gevallen oergeesten die zich steeds meer aaneensloten. Die tenslotte tot kleinere en grotere levende wezens werden die zich bij het verlaten der vormen weer verenigden, en uiteindelijk in vormen ingelijfd werden die reeds meer op de vorm van een mens leken.

Die gehele lange weg van ontwikkeling stond onder mijn wet, dat wil zeggen: volgens de wet der natuur speelden zich alle gebeurtenissen af in deze schepping, die door mijn wil was ontstaan. De oergeesten hadden door hun val in de diepte hun zelfbewustzijn verloren. Maar eenmaal zullen zij dat zelfbewustzijn terug ontvangen om zich in de laatste vorm, als mens, te kunnen belichamen en de weg van ontwikkeling ten einde te brengen. De laatste vormen in een toestand van gebonden wil werden daarom steeds "mensachtiger", maar zij bevonden zich nog niet in het stadium van het zelfbewustzijn. Zij handelden instinctief volgens mijn wil, ofschoon zij reeds functies konden uitoefenen welke op die van mensen geleken. Maar zij waren nog niet tot denken bekwaam, verstand en vrije wil ontbrak hun, en zo waren zij zich niet bewust van verantwoordelijkheid. Zij werden door geestelijke intelligenties tot hun doen gedreven, zoals alles wat een vorm heeft onder het gezag van geestelijke verzorgers staat, die mijn wil volgens de wetten der natuur op deze gekluisterde wezens overdragen. En de tijd kwam waarin de rijp geworden geesten de vrije wil teruggegeven kon worden, waardoor zij nu beproefd konden worden of zij weer tot Mij wilden terugkeren of bij mijn tegenstander wilden blijven. En voor deze oergeesten schiep Ik de vorm van de mens.

Mijn wil heeft alle scheppingswerken en in het bijzonder de steeds groter gevormde levende wezens laten ontstaan, doordat mijn gedachten tot vorm werden. Daarom waren deze levende wezens in de grootste verscheidenheid van vormen aanwezig. Maar elke vorm was anders. Er waren de meest verschillende soorten van allerlei aard die geen overeenkomst met elkaar hadden en zich steeds voortplantten maar steeds dezelfde schepsels bleven. Toen de vorm van mens nodig werd voor de eerste zo ver tot rijpheid gekomen oergeesten, schiep Ik weer een scheppingswerk dat waarlijk ook een meesterwerk in mijn gehele schepping was. Een wezen dat wonderbaarlijk samengesteld was en naar mijn wil geschapen om zijn opdracht op aarde te kunnen vervullen, dat Ik geschapen heb en dat zich niet uit de reeds aanwezige scheppingen ontwikkeld heeft. Want deze vorm zou een oergeest bergen, een door Mij eertijds voortgebracht wezen dat mijn "evenbeeld" is geweest en dit nu weer moest worden. En daarom moest het met verstand, vrije wil en zelfbewustzijn uitgerust zijn. En dat ontwikkelde zich niet langzaam uit de dierlijke wezens maar werd aan de vorm van de mens toegevoegd toen de oergeest bezit nam van die eerste vorm, en ook aan ieder mens als behorend bij zijn ziel, wanneer deze als "goddelijke adem" de mens bij zijn geboorte tot leven wekt.

De mensen planten zich dan wel voort volgens mijn wet van de natuur, maar zij zullen steeds dezelfde schepselen blijven zoals de eerste werkelijke mens Adam is geweest. Zij zullen niet in andere schepsels veranderen, want deze verandering zal steeds een daad zijn van de ziel, die Mij eerst nog weerstrevend kan zijn, maar in de tijd als mens tot hoogste voltooiing kan komen. Het menselijk lichaam echter zal blijven zoals Ik het geschapen heb, toen de ziel van Adam het in bezit nam. Weliswaar heeft het scheppen van de aarde met alles wat in, op en boven de aarde is en van alle dode en levende dingen een eindeloos lange tijd nodig gehad, maar voor het gevallen geestelijke was er als het ware aan de periode van opwaartse ontwikkeling een einde gekomen, toen alle deeltjes van een oergeest zich weer verzameld hadden en het laatste proces van de terugkeer tot Mij begon.

Want deze weg over de aarde als mens eiste van Mij ook een nieuw scheppingswerk, een vorm die aan alle eisen voldeed om de laatste proef in vrije wil te kunnen doorstaan. De mens kan zich dus als een bijzonder scheppingswerk van Mij beschouwen, want hij is het enige wezen op aarde dat begaafd is met onderscheidingsvermogen en een vrije wil als teken van zijn goddelijke afkomst. En daardoor is hij ook in staat een God en Schepper boven zich te erkennen die hem het leven gaf. Juist daarom kan hij ook de laatste voleinding op deze aarde bereiken, als zijn vrije wil dat ernstig nastreeft.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte