Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7770
7770 De aanleiding tot het ontstaan van de schepping
12 december 1960: Boek 81
Uw menszijn is het gevolg van uw afval van MIJ voorheen in het geestelijke rijk. Het is u al vele malen uitgelegd dat u zelf de aanleiding gegeven hebt tot het ontstaan van de aardse schepping, waarin u als "kroon van de schepping" weer de oertoestand bereiken moet, die u eens vrijwillig weggeworpen hebt.
U zelf hebt MIJ ertoe gebracht de aardse schepping te laten ontstaan, want IK zocht en vond voor u een weg om terug te keren tot MIJ. En dat is deze weg door de materiële aardse scheppingswerken. En het laatste stadium op deze weg over de aarde is uw bestaan als mens. Want nu moet u weer de vrijwillige terugkeer tot MIJ aanvaarden, zoals u zich eens vrijwillig van MIJ verwijderd heeft.
U bent oorspronkelijk goddelijke wezens, die als teken daarvan een vrije wil bezitten, en het bestaan als mens geeft u de mogelijkheid uw goddelijkheid te bewijzen. En het geeft u ook de gelegenheid uw vrije wil weer naar MIJ te wenden, dus weer in verbinding met MIJ te treden. Want dan hebben de aardse scheppingen hun doel vervuld en hebben het "werk van terugvoering" tot stand gebracht, wat Mijn plan is sinds eeuwigheid.
En zo moet u alle scheppingen om u heen bezien als gevolg van uw verzet tegen MIJ, maar ook als middel om MIJ weer te leren kennen. U moet de scheppingen begrijpen als een "uiting van Mijn Liefde" voor u, die IK niet verliezen wil; en u moet weten dat Mijn niet te overtreffen wijsheid de schepping als het zekerste middel inzag om u weer terug te winnen.
En u zult ook eenmaal zelf de weg die u door de scheppingen hebt afgelegd kunnen overzien, en dan bovenmate dankbaar zijn voor de genade die Mijn eindeloze Liefde de eens verloren gegane wezens schonk. Dan zal voor u de schepping geen kluister meer zijn maar een grote bewijs van Mijn Liefde, En dan zult u zelf weer deel willen nemen aan het scheppen, om het geestelijke weer de mogelijkheid te bieden tot de uiteindelijke terugkeer tot MIJ.
Want evenals Mijn Liefde MIJ tot scheppen bewoog, zo zal ook de liefde u niet laten rusten. U zult dan de kracht die van MIJ tot u stroomt benutten naar Mijn Wil, en u zult scheppend en voorturend bezig zijn tot uw eigen gelukzaligheid. Maar daartoe behoort een bepaalde graad van geestelijke rijpheid, die u zich reeds in het aardse leven kan verwerven wanneer u slechts uw vrije wil op de juiste manier gebruikt, en hem MIJ toe keert. Want dan keert uw ziel terug tot de Oerbron van Licht en Kracht, van welke zij eens is uitgegaan. En dan zal zij onbegrensde kracht en licht mogen ontvangen, dan zal zij naast MIJ scheppen en werken kunnen, en zalig zijn.
En zo betekenen de scheppingswerken (mineralen-, planten en dierenrijk =opm.v.d.uitg.) enerzijds nog een dwang voor het onrijpe geestelijke, maar voor het vrije geestelijke (de mens/o.v.d.uitg.) de mogelijkheid in liefdedaden werkzaam te zijn en het onverloste te helpen. De scheppingswerken zijn enerzijds zelf het geestelijke dat gekluisterd is, en anderzijds brengen ze het geestelijke tot de vrijheid omdat alle scheppingen hun bestemming moeten nakomen, nml.dienen, zodat het daarin gebonden geestelijke vrij kan worden.
En het verloste geestelijke dat in het "licht" staat weet daarvan en is in zijn liefde voortdurend bezig, om naar Mijn Wil nieuwe scheppingen te doen ontstaan. Het neemt deel aan het scheppen omdat het ook Mijn heilsplan van eeuwigheid kent, en wil meehelpen bij het terugvoeren van al het geestelijke tot MIJ. En daarom is de (materiële) schepping als het rijk van Mijn tegenstander te bezien, omdat het al het nog niet verloste geestelijke in zich draagt.
Mijn tegenstander kan het geestelijke gedurende de tijd van zijn gebondenzijn niet beïnvloeden, terwijl de lichtwereld dit geestelijke kan bijstaan en het steeds weer bij het vrijworden kan helpen. Doch de mens heeft weer zijn invloed te vrezen maar behoeft alleen zijn wil juist te richten en naar MIJ toe te wenden, en IK zal hem aannemen en waarlijk uit de handen van Mijn tegenstander ontrukken.
Maar deze wilsproef moet de mens zelf afleggen, hij wordt noch door MIJ noch door Mijn tegenstander gedwongen zijn wil richting te geven. Hij moet zelf zijn goddelijkheid bewijzen doordat hij naar het licht verlangt, waarvan hij eens is uitgegaan.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte