Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7634
7634 Het ware vaderland
27 juni 1960: Boek 80
Het geestelijke rijk is wel een heel ander gebied dan het aardse rijk en er is een sterke wil voor nodig naar dat rijk te streven wanneer de mens nog midden in de wereld staat. Het zijn twee heel verschillende rijken en het ene rijk schijnt het andere volledig uit te schakelen. Maar hoe ernstiger de wil is, het geestelijke rijk te betreden en daarin te vertoeven, des te meer zal dit rijk ook aan werkelijkheid winnen en steeds meer kan zich het gevoelen versterken dat het geestelijke rijk het eigenlijke vaderland is, dat de aarde slechts iets vergankelijks is van korte tijdsduur dat de mens alleen zal doorlopen om in zijn ware vaderland te komen.
Maar het geestelijke gebied zal de mens meestal als onwerkelijk voorkomen en hij zal steeds weer moeten strijden, hij zal geweld moeten gebruiken om voor korte tijd de wereld te ontvluchten en zijn gedachten te laten gaan naar de geestelijke wereld. Maar het zal hem lukken, wanneer dit zijn ernstige wil is. Doch een ding moet in hem aanwezig zijn: het verlangen naar God en daaruit voortkomend een leven in liefde. Dan is de ziel van de mens al in het geestelijke rijk geworteld, want de echte liefde komt uit God en leidt terug naar God, Wiens rijk niet van deze wereld is.
Er moet echter de juiste liefde in de mens zijn, de liefde voor God en voor de naaste. Want als de mens nog in de eigenliefde vaststaat, zal hij ook meer met het aardse rijk verbonden zijn en dan komt hem een "geestelijke" wereld ongeloofwaardig voor. Deze geestelijke wereld staat zo ver van hem af en is ook niet in staat hem te lokken er verbinding mee te zoeken. Daarom zal de graad van de liefde doorslaggevend zijn, hoe ver weg het geestelijke rijk de mens werkelijk toeschijnt, in hoeverre het hem beheerst, hoe sterk het zijn gedachten beïnvloedt.
Maar het kan hem tot overtuiging worden, hij kan zich meer in het geestelijke rijk dan in deze wereld ophouden, wanneer de liefde in hem is ontvlamd die God en de naaste geldt. En dan is de mens ook in staat overtuigd tegenover de medemens voor dit geestelijke rijk op te komen omdat hij er geheel van overtuigd is, en hij zal ook steeds weer datgene vermelden wat hem innerlijk bezighoudt.
Hij zal het geestelijke rijk als alleen-nastrevenswaardig voorstellen en de medemensen trachten te bewegen eveneens op dit rijk aan te sturen en de aardse wereld als waardeloos op de achtergrond te plaatsen, steeds deze aardse wereld als vergankelijk beschouwend, en datgene meer te achten wat onvergankelijk is. En de mens die met het geestelijke rijk verbonden blijft en dit tot het doel van zijn streven op aarde maakt, zal veel eerder de innerlijke vrede vinden.
Volledig geluk zal de mens nooit door de aardse wereld vinden, want ook hij leert de vergankelijkheid van deze wereld kennen en zijn leven zal onbevredigd blijven wanneer hij steeds alleen naar aardse goederen verlangt en genoegen neemt met de vervulling van aardse wensen. Want zijn ziel merkt dat ze iets anders verlangt om gelukkig te zijn.
Zijn ziel zal zich niet tevreden stellen met dat wat de wereld haar bieden kan. Ze zal pas ware gelukzaligheid kunnen ondervinden wanneer haar goederen uit het geestelijke rijk worden aangeboden. Dan pas heeft ze het terrein van het geestelijke rijk betreden, dan pas heeft ze het ware vaderland gevonden, dan pas herkent ze het geestelijke rijk als haar vaderland en dan pas weet ze dat dit rijk werkelijk is en dat het haar niet meer kan worden afgenomen wanneer ze eens in het vaderland is aangekomen, wanneer ze de terugweg heeft gevonden naar het vaderhuis, waaruit ze eens is weggegaan.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte