Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7584
7584 Het serieus onderzoeken van geestelijke goederen met Gods hulp
23 april 1960: Boek 80
Geen mens wordt het recht ontzegd voor zichzelf een oordeel te vormen, maar hij moet ook weten dat het verstand alleen geen garantie biedt voor het juiste denken, zelfs al is het verstand nog zo hoog ontwikkeld. Dit geldt in het bijzonder voor het beoordelen van geestelijke kennis waarvoor zich geen bewijzen laten leveren. Of nu die kennis op waarheid berust of niet kan een mens alleen dan beoordelen als hij God zelf om verlichting van zijn denken vraagt, anders is hij niet in staat te onderzoeken of juist te oordelen. Maar ieder mens heeft ook het recht dat af te wijzen wat hij niet kan aanvaarden, aangenomen dat hij van goede wil is en onderzoekt zonder vooringenomen te zijn. Hij moet niet blind geloven maar hij moet overdenken wat van hem gevraagd wordt te geloven. En hij moet daartoe Gods hulp vragen opdat hij door de geest in hem juist wordt onderricht. Dan blijkt er ook een echt verlangen naar de waarheid en dan zal hem ook de waarheid worden aangeboden, en zal hij ze ook als waarheid kunnen onderkennen. Want de mensen worden veel zaken als waarheid aangeboden die elkaar echter tegenspreken en dan ligt het aan de mens zelf, te doorgronden wat waarheid is. Wie echter gelooft daar alleen met zijn verstand achter te komen, kan er zeker van zijn dat hij nog meer verstrikt raakt in misvattingen. Want het verstand wordt beïnvloed door de tegenstander van de waarheid - de vorst der duisternis - die er alles aan doet de mensen van de waarheid af te brengen en hen op dwaalwegen te leiden.
De mens kan zich echter daarvoor behoeden als hij zich tot God zelf wendt, als hij Hem vraagt hem het inzicht van de waarheid te schenken. Daarom kan geen mens het bezwaar opperen dat hij niet in staat is juist te oordelen over waarheid en dwaling. Zodra hij zich met God verbindt, zodra hij Hem om verlichting van geest vraagt, zal hij gevoelsmatig inzien of hij de hem aangeboden leringen moet aannemen of afwijzen. En hij zal altijd de innerlijke zekerheid hebben dat zijn oordeel juist is, omdat hij weet dat niet hij zelf zijn oordeel heeft gevormd, maar dat God zijn denken verlichtte. Maar er is altijd een goede wil voor nodig om het juiste in te zien en te doen. Een verstandsmens vraagt zich echter niet af wat hem ertoe beweegt het aangebodene aan te nemen of af te wijzen. Bij hem is alleen het verstand werkzaam - dat echter eigen wegen gaat en niet God zelf om raad vraagt, maar zichzelf in staat acht alles te onderzoeken. En hij zal zich vaak vergissen omdat God niet uitgeschakeld wil worden en omdat alleen van Hem de waarheid uitgaat.
Maar het beproeven van geestelijke goederen mag ook niet verzuimd worden omdat de mens zich zogenaamd niet tot een goed oordeel bekwaam voelt. Want eens zal hij verantwoording moeten afleggen en hij zal zich niet op het oordeel van anderen beroepen dat hij zonder na te denken heeft aangenomen omdat dit zo van hem verlangd werd. Hij moet tot een levend geloof komen en dat vereist ook nadenken over dat wat hem onderwezen wordt. Pas een levend geloof heeft bij God waarde. Echter een dood geloof, een vormgeloof is zo goed als geen geloof.
En zo zult u mensen steeds weer de gelegenheid hebben een standpunt in te nemen tegenover de een of andere leer, tegenover geestelijk goed dat u wordt overgebracht. En u zult er goed aan doen u tot God zelf te wenden, want Hij - als de eeuwige Waarheid - zal dan ook de waarheid voor u toegankelijk maken. Hij zal het u dan in 't hart leggen dat u in staat bent u een eigen oordeel te vormen en dat dit oordeel ook volgens de waarheid is. Maar u moet niet alleen op uw eigen kracht vertrouwen. Want zodra God niet tussenbeide kan komen op grond van uw wil, uw gebed, zal een ander ingrijpen en deze bedient zich van uw verstand. En dan zult u zich steeds verder van de waarheid verwijderen, want die ander rust niet voordat hij zijn doel heeft bereikt.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte