Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7563
7563 Naastenliefde
31 maart 1960: Boek 80
Het zal u altijd tot heil strekken wanneer u zich bekommert om de naaste in zijn nood. U zult dan steeds mijn wil vervullen die in mijn geboden van de liefde tot God en de naaste tot uitdrukking komt. Maar u moet de liefde tot de naaste in vrije wil beoefenen, u moet u van binnenuit gedreven voelen, dan pas ontsteekt u in u de liefdesvonk en dan pas zal uw ziel rijp worden. Al uw denken, spreken en handelen moet door de liefde gedragen zijn wil dit een geestelijke uitwerking hebben, daar u anders alleen aardse plichten nakomt, maar uw ziel daar geen enkel voordeel uit haalt.
Het gaat steeds alleen om de liefde, om de innerlijke drang goed te doen, te helpen waar nood is, gelukkig en blij te maken waar de gelegenheid zich voordoet. Het gaat om het innerlijke wezen van de mens dat in de liefde voor Mij en voor de naaste moet opengaan, dat elke eigenliefde overwint en met de liefde helemaal is vervuld, zodat nu ook Ik zelf in hem tegenwoordig kan zijn en dus in hem werkzaam kan zijn door mijn geest. Dan kan de mens niet meer anders dan goed zijn en steeds in verbinding met Mij leven, dan kan de aardse wereld hem niet meer bekoren. Integendeel, zijn gedachten zullen steeds in de geestelijke wereld vertoeven omdat de geest in hem al zijn denken en willen bepaalt.
Maar zolang de gedachten van de mens door de wereld in de ban worden gehouden, zal het hem ook niet mogelijk zijn de liefde in hem tot ontplooiing te brengen. Want dan wordt door de wereld altijd nog aanspraak gemaakt op de eigenliefde en deze wordt als eerste vervuld, wat steeds afbreuk doet aan de liefde tot de naaste. En dan moet hem vaak de nood van de medemens duidelijk voor ogen worden gesteld. Hij moet veel ellende zien opdat hij zal worden aangespoord te helpen en dan de liefdesvonk in hem kan worden ontstoken, wanneer hij de zegen van een goede daad bij zichzelf bemerkt. En daarom moet er ook nog veel nood over de wereld komen, omdat de liefde onder de mensen is bekoeld, omdat er geen aandacht wordt geschonken aan de boden van mijn liefde en omdat daarom ook de geestelijke nood heel groot is, die alleen door de liefde kan worden opgeheven.
Liefdeloosheid van de mensen is geestelijke nood en heeft ook altijd aardse nood tot gevolg, om welke reden deze in de eindtijd nog groter zal worden om toch nog de harten van de mensen te raken, zodat in hen erbarmende naastenliefde wordt ontstoken. Maar er zullen nog maar weinig mensen zijn die aan deze geestelijke nood ontkomen, want de eigenliefde krijgt de overhand en dat betekent ook dat de liefde voor de wereld steeds groter wordt, dat de mensen ten prooi vallen aan de materie en in hun streven hiernaar zichzelf hun latere lot scheppen: dat ze zelf weer tot de materie worden die ze al lang geleden hadden overwonnen.
En er is nog maar één uitweg om deze kluistering te ontgaan en deze uitweg is en blijft de liefde. Van het gebod liefde te beoefenen kan ook mijn liefde u niet ontslaan, want de liefde is de eerste wet en zonder liefde kan niemand zalig worden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte