Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7485

7485 Kerstmis

24 december 1959: Boek 79

Alle engelen in de hemel jubelden en juichten, toen Ik naar de aarde afdaalde om de mensen te verlossen. Ze wisten dat hun gevallen broeders voor eeuwig reddeloos verloren waren, wanneer Ik Me niet over hen zou hebben ontfermd, wanneer Ik niet een weg had gezocht en gevonden waarover ze weer naar Mij terug konden keren. En ze waren gelukkig door de gedachte hun gevallen broeders weer gered te weten na eindeloos lange kwelling van de kluistering door een vijandige macht.

Ik werd bewogen door medelijden met de mensheid, die niet in staat was zichzelf te bevrijden uit die macht, die onherroepelijk hulp nodig had. Een Redder, die haar grote schuld teniet deed, die het werk van verzoening volbracht voor de mensheid die daartoe niet in staat was.

En Ik zond Mijn Zoon naar de aarde. Ik Zelf daalde af naar de aarde om de mensen te verlossen en moest dit doen in een menselijke gedaante, waarin Ik Zelf Mijn intrek heb genomen, om als “mens” dit verlossingswerk te volbrengen, omdat Ik als “God” niet kon lijden, dus ook niet de schuld zou hebben kunnen aflossen, die de mensen de weg naar de gelukzaligheid versperde.

Daarom kwam het Kindje Jezus naar de aarde, die een Ziel van het licht in Zich droeg, die voor Mij nu de menselijke woning bereidde tot een plaats, waarin Ik kon verblijven om het werk van de verlossing voor de mensheid te volbrengen.

Alle engelen in de hemel jubelden Me toe, toen Ik de omhulling van het Kindje Jezus betrok, toen Ik Me in diepste nederigheid neerboog en Mijn goddelijke Geest het Kindje Jezus geheel vervulde, zodat bij Zijn geboorte al wonderen geschiedden van de meest uiteenlopende aard. Al het gebeuren in de natuur en bij het Kindje Zelf wees op de buitengewone missie die dit Kindje te vervullen had. En die rond hem stonden onderkenden ook het licht dat uit Hem straalde. Ze wisten dat het een licht was dat van boven kwam en helder straalde.

En ze dankten Mij op hun knieën, dat Ik hun de Redder had gezonden, die hen moest bevrijden uit de grootste nood. Want die Mij in liefde waren toegedaan, werden ook hun geestelijke nood gewaar temidden van de liefdeloze wereld, die het rijk van Mijn tegenstander was. En temidden van deze zondige wereld heb Ik Me belichaamd. Ik ontmoette zonde en liefdeloosheid en Ik moest Me als mens Jezus waarmaken temidden van deze wereld. Ik moest Mijn uitstraling van Licht inperken en Mijn Ziel aanpassen aan de sfeer waarin ze verblijf had genomen. Ik moest als het ware het “licht” opofferen, maar de Liefde in Mij, die buitengewoon opvlamde voor de lijdende broeders die in de diepte waren gevallen, gaf Ik niet prijs. En deze Liefde was de kracht in Mij, die Ik nodig had om het verlossingswerk als mens te kunnen volbrengen.

De Liefde deed Mij naar de aarde afdalen. En de Liefde zette Me aan, Mijn lichaam geheel te vergeestelijken, zodat lichaam, Ziel en Geest volledig één werden en zich zo helemaal bij de goddelijke Liefde konden aansluiten. De Liefde die zich in Mij ophield, die Mijn lichaam tot verblijfplaats had gekozen om als mens te lijden en te sterven voor de zondige mensheid. Om de schuld van de mensheid af te lossen en weer de poort naar het lichtrijk te openen, die door de afval van Mij gesloten was en bleef voor al het gevallen wezenlijke, tot aan de dag van Mijn kruisdood. De dag van het grote werk van erbarmen, dat de poorten weer opende en de weg vrij maakte naar het vaderhuis, naar Mij en het eeuwige leven.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte