Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7471
7471 De afval van de wezens van God
5 december 1959: Boek 79
In het begin straalde al het wezenlijke in zijn helderste glans van volmaaktheid. Het was aan God gelijk. Zijn evenbeelden waren geschapen, in welke zich de eeuwige Godheid spiegelde, in welke God Zijn wezen terugvond in allerkleinste mate, want het waren vonken van Zijn uitgestraalde liefdesvuur, het waren krachtvonken die fonkelend wegspatten van de Krachtbron van eeuwigheid. Deze wezens waren onbeperkt gelukzalig. Ze waren in de nabijheid van de Vader, ze ontvingen onophoudelijk de hen gelukkig stemmende liefdeskracht en ze konden met deze kracht scheppen en werkzaam zijn naar hun wil, die ook de wil van God was. Maar deze staat van de wezens bleef niet zo dat ze in dezelfde wil met God stonden. Want de wil was vrij en werd niet gedwongen zich op God te richten. Hij kon zich vrij wenden, ook van God af, naar een andere pool. En dat deed het wezenlijke ook, het richtte zijn wil verkeerd. Maar daar het om het bereiken van de hoogste volmaaktheid van deze wezens ging, was een beproeving van de wil niet te omzeilen. En daarom werden ze voor een beslissing geplaatst.
Ze wisten dat ze uit God waren voortgekomen, uit een Scheppingskracht die hen ook nog voortdurend met liefdeskracht doorstraalde. Maar ze konden deze niet zien, terwijl ze wel dat wezen konden aanschouwen dat in heerlijkheid straalde, dat als eerste uit God was voortgekomen en uit diens wil ook zij zelf als wezen waren verwekt met gebruikmaking van de kracht uit God. In het hoogste inzicht staand, door het voortdurend naar hen toe stralende liefdeslicht, waren ze op de hoogte van dit gebeuren van het scheppen van wezens door de wil van Lucifer en de kracht van God. Maar ze konden het stralende lichtwezen, Lucifer, aanschouwen, terwijl God zelf voor hen onzichtbaar was en bleef. En nu diende hun wil te beslissen voor hun Schepper en Vormgever van eeuwigheid.
En de wil van het wezenlijke splitste zich. Een deel bleef zijn Schepper trouw, Die het herkende als de alleen werkende Oerkracht, terwijl een groter deel zich naar de zichtbare geest toekeerde in verblind denken, hoewel het dit niet aan inzicht ontbrak, maar het liet zich verblinden door de schoonheid van Lucifer, die in alle heerlijkheid straalde zolang hij nog met God verbonden was. Maar de scheiding van Hem strekte zich uit over eindeloos lange tijden, tot zijn wezen zo verduisterd was dat er niet meer door de wezens op hem werd aangestuurd als god, maar hij alleen nog als heer gold die het wezenlijke in zijn macht had. Maar in het begin straalde hij in helderste glans en nog in deze tijd besliste het wezenlijke voor hem. De val geschiedde dus al toen de wezens zich naar hun stralende verwekker toekeerden en God, omdat Hij voor hen niet zichtbaar was, achteruit plaatsten. Pas na de val verduisterde hun geest. Na de val viel het wezen in de duisternis, waaronder de staat van totaal gebrek aan inzicht is te verstaan, waarin al het van God afgevallen geestelijke smacht in eeuwige kwelling. Maar deze wilsbeslissing moest eens plaatsvinden. De vrije wil moest worden beproefd, in welke richting hij zich keerde, omdat daar de hoogste volmaaktheid van afhangt. De staat van het wezen die niet kan worden geschapen, maar door het wezen zelf tot stand moet worden gebracht.
Dat er nu talloze wezens gevallen zijn, verhindert ze echter niet hun wil eens weer juist te gebruiken en weer de weg van de terugkeer naar God te nemen, die dan echter van de wezens volmaakte kinderen heeft gemaakt die in nog veel hogere graad gelukzalig zullen zijn dan de wezens in het allereerste begin als "geschapen" wezens konden zijn. Maar er zullen eindeloze tijden voorbijgaan tot het wezen zich weer heeft omgevormd tot volkomenheid, omdat steeds weer de vrije wil doorslaggevend zal zijn, wil de hoogste volmaaktheid bereikt worden, omdat steeds weer de vrije wil zal worden beproefd, die zich volkomen op God moet richten in Jezus Christus, Die nu de zichtbare God is, naar Wie het wezen vurig verlangde en met Wie het zich ook in zijn volmaaktheid aaneen zal sluiten.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte