7361 "Het hemelrijk lijdt geweld" (2)
12 mei 1959: Boek 78
Er wordt veel verlangd van diegenen die nog te zeer aan de wereld gebonden zijn en dezen moeten waarlijk geweld gebruiken om zich het hemelrijk te verwerven. Want ze zijn vastgeketend aan hem die heer van de wereld is, door hun menigvuldige zwakheden en begeerten van de dingen van deze wereld. Willen zij zich daarvan losmaken, dan is er een sterke wil voor nodig om een andere weg in te slaan. Dit voornemen is daarom niet gemakkelijk voor een uitgesproken wereldmens. Hij heeft daar hulp bij nodig, hij heeft de ondersteuning nodig van een macht die tegenover de heer van de wereld staat, die in staat is hem te bevrijden uit de macht van de eerdergenoemde. Hij heeft dus ondersteuning nodig van Jezus Christus, Die alleen deze macht heeft en de mens aan de tegenstander kan ontrukken. Hoe meer de wereld de mens in de ban houdt, des te groter is de macht van de tegenstander over hem en moet de mens werkelijk strijden tegen de verlokkingen en aantrekkingskracht van de wereld.
En deze strijd is niet gemakkelijk en hij zou ook zeker niet door de mens worden doorstaan, maar zodra deze eenmaal de wil heeft opgevat zich los te maken, verlaat deze gedachte hem niet meer. Want nu is God zelf al tussenbeide gekomen en Hij zal Zijn invloed nu op elke manier trachten te doen gelden, zonder echter de mens te dwingen zijn levenswandel te veranderen.
Maar heeft de mens eenmaal deze gedachten in zich laten opkomen, afstand te doen van de wereld ter wille van een hoger doel, dan zullen zijn gedachten zich ook steeds meer met God en Zijn wil bezighouden. Hij zal ook aan de goddelijke Verlosser Jezus Christus denken en nu ook van Diens kant versterking van zijn wil mogen ondervinden, al naar gelang zijn eigen wil en diens richting. En de strijd tegen wereldse verzoekingen zal al in hevigheid afnemen, maar het hemelrijk zal steeds dichterbij komen omdat de mens de strijd heeft aangebonden met de heerser van de wereld, en het rijk dat "niet van deze wereld" is hem nu in z’n greep begint te krijgen.
"Het hemelrijk lijdt geweld en alleen wie geweld nodig heeft, trekt het naar zich toe." Deze woorden zijn gezegd voor de aardbewoners die juist alleen door gebruik te maken van geweld in staat zijn zich los te maken van hun heer tot nu toe. Want voor de anderen gelden de woorden: "Mijn juk is zacht en mijn last is licht." Maar dan moet de wereld met haar verzoekingen al zijn overwonnen. Dan zal de mens de last niet meer zo voelen, hem zal het verlangen van God heel gemakkelijk te vervullen voorkomen omdat hij al in verbinding met Hem staat en bewust de weg gaat die op het geestelijke rijk is gericht, omdat de strijd tegen de wereld dan al gevoerd is met als resultaat dat de rijken nu verwisseld zijn, dat deze wereld al verleden tijd is en het rijk Gods op de eerste plaats is gekomen, dat er dus geen erg grote last meer op de mens drukt en hij daarom de weg over de aarde bijna onbelast kan gaan, met een licht juk en een lichte last.
Maar deze weg leidt naar het doel, zoals ook een gewelddadige strijd tegen de wereld heel zeker de mens het doel zal laten bereiken dat hij het "hemelrijk" in bezit zal kunnen nemen wanneer hij zijn aardse lichaam aflegt en het geestelijke rijk binnengaat. Want zijn wil die gericht was op het geestelijke rijk, heeft overwonnen omdat hem te allen tijde de nodige kracht werd geschonken zodra het maar zijn ernstige wil was het "hemelrijk" in bezit te kunnen nemen.
En deze beslissing moet in het leven op aarde al worden getroffen. De wereld moet worden onderkend als bezit van de tegenstander van God en er moet worden ingezien dat het rijk Gods niet van deze wereld is. Dan is alleen de goede wil voldoende, dat de mens kracht wordt toegezonden om de strijd op te nemen tegen de aardse wereld met al haar verlokkingen en verzoekingen en alleen te streven naar het hemelrijk dat wel geweld nodig heeft voor hem die juist aan die aardse wereld toebehoort maar ook het leven in gelukzaligheid wil bereiken.
De aardse wereld echter zal de mens nooit eeuwige gelukzaligheid kunnen schenken. De aardse wereld kan alleen geven wat aards, dus vergankelijk is. En alles zal vervallen bij de dood van de mens, wanneer hij alles achter moet laten wat de aarde toebehoort. Maar wie zich al op het geestelijke rijk heeft gericht, die zal geen angst voelen voor de dood van het lichaam. Want hij weet dat hij niet kan vergaan, maar verder zal leven in een rijk dat onvergelijkelijk mooier is dan de aardse wereld en dat te verkrijgen daarom doel en streven van ieder mens moet zijn zolang hij op aarde leeft.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften