Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7360

7360 Loutering van de ziel door de liefde

10 mei 1959: Boek 78

Het draagt veel bij aan uw loutering wanneer u zich maar steeds weer de geboden van de liefde voor God en voor de naaste voorhoudt en u afvraagt in hoeverre u deze geboden nakomt. Want als u eerlijk bent tegen uzelf, zult u nooit met uzelf en uw levenswandel tevreden zijn, omdat u steeds ijveriger werkzaam in liefde zou kunnen zijn en u vaak een gelegenheid verzuimt. Maar al de wil om juist te handelen en ook al het feit zich die zelfbeschouwing voor te nemen, is gunstig voor uw ziel. Want elke goede wil heeft een zegenrijke uitwerking. En u wordt u bij zo’n serieus onderzoek ook van uw zwakheden bewust - die ieder mens heeft, zelfs wanneer hij van goede wil is, totdat hij zo ijverig werkzaam is in liefde, dat hem nu de kracht van de liefde vervult, die ook de wil werkelijke versterking geeft.

Geloof alleen nooit een loutering van uw ziel niet meer nodig te hebben. Geloof nooit dat u al die graad hebt bereikt die u het binnengaan in het lichtrijk garandeert. U zult moeten streven en werken aan uzelf, zolang u op aarde leeft. En u zult er alleen goed aan doen wanneer u zich vaak aan zulke beschouwingen overgeeft en probeert uw fouten en zwakheden te doorgronden. En uw wil zal ook gesterkt worden om de arbeid aan uw ziel onophoudelijk uit te voeren, omdat zulke zelfbeschouwingen al blijk geven van uw ernstige wil om volmaakt te worden.

Elk nalaten van een goede daad zal bij een zelfbeschouwing in u boven komen. Elke weigering of veronachtzaming van de goddelijke geboden van de liefde zal u in herinnering komen en dan moet u toch steeds het vaste voornemen opvatten u te beteren en elke gelegenheid te benutten om het verzuimde in te halen. En er zal voor u alleen maar zegen uit voortvloeien dat u steeds gemakkelijker de geboden van de liefde voor God en de naaste zult vervullen, omdat u kracht zult ontvangen als u het serieus meent.

De mens moet zich eens intensief verdiepen in zijn plichten tegenover de naaste, wanneer hij juist dat gebod wil nakomen. Hij moet steeds voor ogen houden dat hij de naaste moet helpen in elke nood en benauwenis, zij het van aardse of geestelijke aard. En hij moet daarom zijn ogen niet gesloten houden voor diens nood. Hij moet er steeds aan denken hoe hem in dezelfde nood hulp van pas zou komen en hoe dankbaar hij die zou aannemen. En hij moet er steeds aan denken waar de medemens behoefte aan heeft, hetzij geestelijk of lichamelijk. Want ook geestelijke nood moet hij trachten op te heffen, waar dat mogelijk is, omdat dit een werk van liefde is met een bijzondere uitwerking op de ziel van de medemens.

Daarom kan de mens niet vaak genoeg in zichzelf keren en over alles nadenken wat God door Zijn geboden van de liefde van hem verlangt. Want steeds zijn deze het richtsnoer voor een juist geleefd aards bestaan. Steeds kan hij zich aan deze geboden houden, wil hij juist en naar de wil van God zijn aardse leven afleggen, steeds zichzelf en zijn medemensen tot zegen. Want God verlangt niets anders van de mens dan dat deze zich verandert tot liefde. Hij verlangt alleen dat hij Zijn geboden onderhoudt, om hem een gelukzalig leven in licht en kracht en vrijheid te schenken, wat echter zonder liefde ondenkbaar is. En elke volmaaktheid van de ziel hangt alleen maar af van de omvorming (van de eigenliefde) tot onzelfzuchtige liefde, die dan ook de liefde voor God garandeert en de vereniging met Hem tot stand brengt, waar alle gelukzaligheid in het geestelijke rijk van afhankelijk is.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte