Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7335
7335 Geestelijke blindheid
14 april 1959: Boek 78
Voor de geestelijk blinde kan geen licht schijnen, tenzij hij vraagt dat hem de ogen worden geopend om het licht dat hem toestraalt, te kunnen zien. Dus is de vraag om licht voorwaarde, voortkomend uit de wil, om het licht te mogen zien dat hem zo lang onthouden was. Daarom moet de mens zijn eigen blindheid gewaar worden, ze moet hem tot last worden, hij moet zich bewust zijn van het gemis om zich net als ziende mensen te mogen verheugen, hij moet het dus willen dat hij ziende wordt. Dan zal hem ook het oog worden geopend, hij zal Licht mogen ontvangen, want het eeuwige Licht van Mijn Liefde is voor iedereen beschikbaar en niet in de laatste plaats voor een mens die het begeert.
Zolang echter de mensen in geestelijke blindheid voortgaan, zolang hun elke kennis over geestelijke zaken ontbreekt, over geestelijke verbanden en over hun eigen verhouding tot MIJ, hun GOD en Schepper van eeuwigheid, zolang dus zijn deze mensen zich niet bewust, dat ze gebrekkig gevormd zijn, dat ze blind zijn in de geest; veeleer beschouwen ze hun aardse capaciteiten als alleen voornaam om hun aardse leven met succes af te leggen, en ze zien weer alleen het aardse succes en zijn tevreden wanneer de wereld hun dat biedt wat ze voor zichzelf wensen.
En daar zij zelf zich niet gebrekkig gevormd voelen, vragen ze ook niet om datgene wat hun ontbreekt, om het licht van het inzicht, en ze blijven blind in de geest. De wil is nog niet aktief geworden, maar zonder dit is de toevoer van het licht, van de waarheid, vruchteloos, want ofschoon ze hiervan horen door hun medemensen, herkennen ze haar niet, maar ze horen alleen maar woorden en begrijpen de zin er niet van. En de wil kan weer niet gedwongen gericht worden, hij moet uit zichzelf een beslissing nemen.
Maar door predikingen kunnen ze toch gewezen worden op hun geestelijke blindheid, omdat het toch soms mogelijk is dat hun harten zich openen door zo'n prediking en de wil dan kan worden opgewekt meer Licht te ontvangen. Want anders dan door het doen toekomen van Mijn Woord kan op zulke mensen niet worden ingewerkt, en ook dit kan nog vruchteloos zijn, maar moet toch niet worden nagelaten, omdat de blinde eerst eens moet ervaren dat hij blind is. Want wat hij tevoren nooit heeft gekend, dat mist hij ook niet. En zo moet het licht aan ieder mens worden voorgehouden en de weldaad van het licht moet hem duidelijk worden gemaakt. Er moet hem gezegd worden wat andere mensen allemaal kunnen zien met hun gezonde ogen en dat ook de mogelijkheid bestaat hem die gezonde ogen te geven wanneer hij dit zelf wil.
De geestelijke blindheid weegt daarom zo zwaar omdat ze zich doet gevoelen in het rijk hierna, want in diepste duisternis betreedt de mens dat rijk nĂ zijn dood aan wie het niet gelukt is, zich minstens een glimpje licht op aarde te hebben verschaft, waarin hij dan ook beter de weg kan vinden in het geestelijke rijk. Maar volledig blinden zullen daarginds moeilijk het licht bereiken, en omdat zij zich dan verweren tegen elk lichtvonkje dat hen treft, kennen ze toch nog niet de weldaad van het licht; en de gelukzaligheid van het kunnen verkeren in lichtvolle sferen zal hun ook zolang onthouden blijven, tot ze zelf een lichtkring binnengaan en zich nu daar hun ogen laten openen, wat hun toch heel wat moeilijker valt dan op aarde.
Daarom moet al op aarde het licht dicht bij de mensen worden gebracht en wie het aanneemt, doet daar goed aan, want dan heeft hij de duisternis verlaten en hij zal nooit meer bang hoeven te zijn door haar verslonden te worden, want het Licht zal hem dan eeuwig bijlichten.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte