Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7326
7326 Rechtvaardigheid
5 april 1959: Boek 77
De rechtvaardige zal ook in Mijn rijk rechtvaardigheid ten deel vallen, want wie op aarde rechtvaardig denkt en handelt, kan ook van MIJ voor zichzelf een oordeel verwachten, dat hem ten volle tevreden stelt.
Ieder mens moet de medemens volkomen gerechtigheid doen wedervaren, en dat betekent dat hij hem moet bejegenen als een broeder met wie hij alles deelt wat hem van de VADER uit is toebedeeld. Hij moet hem rechtvaardig bedelen, d.w.z. zo als het bedoeld is door de VADER, DIE beide kinderen evenzeer liefheeft en nooit de een bij de ander achtergesteld wil zien. En dit geldt in het bijzonder voor geestelijke goederen, die de mens nodig heeft om de ziel rijp te laten worden.
Ook aards moet de medemens gerechtigheid bewezen worden, doordat hij nooit bedrogen wordt of hem ten onrechte schade wordt berokkend. Maar er is aards niet aan te ontkomen dat de mensen verschillend bedeeld worden met aardse goederen, omdat dit op Mijn eeuwige heilsplan is gebaseerd, dat de verschillende levenssituaties van de afzonderlijke mensen weer ertoe bijdragen de wederzijdse wil om te helpen te vergroten en het vrijwillige weggeven of vrijwillige hulpverlening werken van onbaatzuchtige naastenliefde zijn, die op aarde moet worden beoefend met als doel de eigen voltooiing.
Maar geestelijk betekent het verlenen van hulp aan zijn medemens nog diepere liefde voor hem, daar ieder toch moet worden teruggeleid naar de VADER, daar ieder mens toch de weg naar MIJ moet vinden. En daarom moet ieder mens de ander als zijn broeder beschouwen, die hetzelfde recht heeft weer als Mijn kind te worden aangenomen, en geen mens moet geloven dat hem alleen dit recht toekomt. En ieder moet zijn broeder erbij helpen geestelijk rijp te worden - ofschoon dan eerst de wil daartoe bereid moet zijn.
Maar dan heeft de mens zijn medemens gerechtigheid bewezen, wanneer hij hem vooreerst de middelen ter hand stelt de volmaaktheid te bereiken. Hoe deze dan de bewijzen van zijn liefde zich ten nutte maakt, moet hij zelf verantwoorden, maar het loon van de rechtvaardige is zeker - hij wordt van MIJ uit op dezelfde manier bedacht, hem wordt gegeven zoals hij zelf heeft uitgedeeld. En zo is de rechtvaardigheid een werk van naastenliefde: dat ieder mens dat wat hij zelf niet bezit, maar voor zijn zieleheil nodig is, ter beschikking moet worden gesteld.
En de mens die in het gelukkige bezit hiervan is, moet redelijkerwijs aan zijn broeders denken die niet in dezelfde situatie zijn, en hij moet het hun doen toekomen geestelijk en aards, omdat ook hijzelf krijgt wat IK hem doe toekomen, DIE Mijn vreugde heb aan de gerechtigheid, en ieder zegen wiens denken en handelen rechtvaardig is, zoals de juiste naastenliefde het gebiedt.
En zo ook zal de mens in het geestelijke rijk van MIJ uit bedacht en gezegend worden, want de Gerechtigheid hoort tot Mijn Oerwezen, aan Hetwelk u mensen u zult moeten gelijkstellen, Ze behoort tot het wezen van de liefde waartoe u zich weer zal moeten vormen op aarde en ze is een van de deugden die u eigen waren in het allereerste begin, die u weer zult moeten aannemen, als u als volmaakt weer terug wilt keren naar MIJ in uw Vaderhuis.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte