Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7308
7308 De deemoedige schenkt GOD Zijn genade
14 maart 1959: Boek 77
De wil om dienstbaar te zijn, is binnengaan in de deemoed, hij is het begin van de overwinning in de strijd tegen de verwaandheid die de mens nog kenmerkt als kind van de satan en die hij daarom uit alle macht moet bestrijden. De arrogantie wil heersen, ze plaatst zich hoog boven alles wat naast haar staat, de hoogmoedige mens zou alles willen onderwerpen en dwingen hem dienstbaar te zijn, de hoogmoedige mens is meedogenloos en liefdeloos, hij heeft al de kenmerken van de tegenstander van GOD, die duidelijk aan het licht treden en daarom is hij op de weg van het verderf, wanneer hij niet verandert en serieus tegen de geest van hoogmoed ingaat. En dat zal hij doen zodra in hem de wil bovenkomt dienstbaar te zijn. Zijn medemens dienen is werkelijk bevrijdend want dan wringt hij zich los van de tegenstander en gaat een andere sfeer binnen, want de deemoed voert hem naar GOD, door de deemoed komt hij dicht bij GOD en hij ontvangt genaden in overmaat volgens Zijn belofte: "Alleen de deemoedige schenk IK Mijn genade".
De deemoed zal zich steeds bewijzen in de wil dienend te helpen, de mens gaat een volledig ander stadium van ontwikkeling binnen, wanneer hij in de deemoed leeft, wanneer hij elk gevoel van verwaaandheid bestrijdt, wanneer hij begint zichzelf te doorzien en zich bewust wordt van de zwakheid van zijn wil en zijn fouten, die hem elke hoogmoedige eigenwaan ontnemen en hem verplaatsen in het bewustzijn van diepste nederigheid. En daarmee in overeenstemming zal hij zich ver van GOD verwijderd wanen, hij zal in waarachtige deemoed zijn ogen naar HEM opslaan en HEM om Zijn genade vragen. Maar dit zal geen spel zijn, geen uiterlijke vorm, maar diepe innerlijke deemoed, die hem daardoor ook waard maakt de genade GOD's te ontvangen, opdat hij gesterkt wordt in zijn voornemen aan zichzelf te werken, om zijn onvolmaaktheid op te heffen en de Liefde en genade van GOD waardiger te worden, waarnaar een deemoedig mens vurig verlangt en die hij van harte afbidt.
De deemoedige mens heeft reeds het zich afkeren van de tegenstander voltooid, want de deemoed is een goddelijke eigenschap, een graad van volmaaktheid, die steeds het zich afkeren van de tegenstander vooropstelt, hoewel de mens dan nog erg aan zich moet werken om de voortdurende aanwezigheid van GOD waardig te worden. Maar de dienende liefde die een deemoedig mens nu vervult, verandert ook spoedig zijn hele wezen tot liefde, en een waarachtig deemoedig mens komt spoedig zo dicht bij het Hart van de VADER, dat hij zich verenigt met de eeuwige LIEFDE en dus ook de voltooiing bereikt.
Zolang het de mens nog aan ware deemoed ontbreekt, is ook zijn rijpwordingsproces nog niet voltooid, want de ware deemoed trekt pas de VADER met zekerheid naar Zijn kind dat door de ware deemoed het kindschap GOD's laat zien. En zolang er nog een vonkje hoogmoed in de mens aanwezig is, is de weg tot aan deze vereniging nog lang, want al die tijd is nog steeds de tegenstander van GOD erbij betrokken en de strijd tegen hem moet met de hele wil en een vast voornemen worden gevoerd, en hij kan ook worden gevoerd zodra de mens na innerlijke strijd tot dienende naastenliefde komt, die hem dan ook de zege zal opleveren over zichzelf. De mens moet alleen eens in zich keren en nadenken over zijn fouten en zwakheden, over zijn slechte eigenschappen en gewoonten. En hij zal zich van zijn hoogmoed in belangrijke mate vrij maken, wanneer hij maar eerlijk is tegenover zichzelf. Maar deze kritische zelfbeschouwing kan voor hem een ommekeer zijn, want zodra hij zichzelf doorziet en van goede wil is, zal hij zich in deemoed tot GOD wenden en HEM vragen om genade en erbarming, waarvan hij dan ook heel zeker kan zijn, want: "de deemoedige schenkt GOD Zijn genade!
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte