Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7147
7147 God werd zichtbaar in Jezus Christus
18 juni 1958: Boek 76
Wie Mij belijdt, zal ook worden opgenomen in mijn rijk. Want hij is al kandidaat voor mijn rijk zodra hij weer de weg heeft teruggevonden naar Mij, van wie hij eens is weggegaan in vrije wil. Hij erkende Mij niet meer en dit was de zonde tegen Mij, zijn God en Schepper van eeuwigheid, die niet anders teniet kon worden gedaan dan door de bewuste erkenning van Mij zelf. En opdat dit de mens mogelijk werd heb Ik zelf Me belichaamd in de mens Jezus. Want de reden van de afval van Mij was, dat mijn schepselen niet in staat waren Mij te zien. Daarom keerden ze zich naar hem die ze konden zien, die als het ware aan hun ontstaan had meegeholpen en die zelf, ondanks het helderste inzicht, door middel van de wil zich scheidde van de Godheid die ook hij niet kon zien. En daarom ben Ik in Jezus Christus voor u mensen tot een zichtbare God geworden en de reden Mij de erkenning te weigeren, viel door deze menswording van Mij nu eigenlijk weg. Maar de erkenning van Mij zelf stelt nu ook tegelijkertijd de erkenning van het werk van verlossing van Jezus Christus voorop.
Door de grote schuld van de oerzonde is voor u mensen een verlossing ervan noodzakelijk geworden. Eerst moest de schuld teniet zijn gedaan, daar Ik zondig geworden schepselen niet meer kan opnemen. Anders gezegd: omdat mijn gerechtigheid een verzoening voor deze schuld eiste die dan de oude verhouding herstelde tussen de schepselen en Mij, die door die zonde verstoord was. Door de mens Jezus werd nu dit werk van verzoening voor de mensheid aangeboden. Maar in deze mens Jezus werd Ik zelf zichtbaar, want Ik wilde u mensen verlossen van de grote schuld. Alleen moest Ik Me daartoe van een menselijk omhulsel bedienen, dat dan echter ook voor eeuwig Mij in zich zou dragen, opdat mijn wezens nu hun God en Schepper konden zien. Opdat ze in Hem nu hun Vader konden herkennen en liefhebben, die ze nu zonder schroom mogen naderen, zonder te moeten vergaan voor de gloed van Zijn liefde.
En ieder mens die de goddelijke Verlosser Jezus Christus erkent, is dus begonnen aan de weg terug tot in het vaderhuis, daar hij tegelijkertijd Mij zelf in Hem erkent en daar nu door het werk van verlossing ook zijn oerzonde teniet is gedaan. Hij wordt dus nu ook opgenomen in mijn rijk. Ik kom als Vader mijn kind tegemoet, want Ik zelf heb Me nooit van hem gescheiden, alleen accepteerde Ik zijn wil, die zich van Mij afwendde, daar hij vrij was. En zo moet nu ook de vrije wil weer werkzaam worden en er naar streven naar Mij terug te keren. En dat bewijst de mens door de bewuste erkenning van Jezus Christus en Zijn werk van verlossing en de welbewuste band met Hem, door zijn roep en verzoek om verlost te worden. Want hij voelt het, dat hij gebonden is zolang hij Mij nog niet heeft gevonden in Jezus Christus.
De erkenning van Mij zelf is een daad van vrije wil, die echter een eeuwigdurende staat verandert, die van de dood naar het leven voert, die uit de nacht naar buiten leidt naar het licht. Want de erkenning van Mij zelf in Jezus Christus zal ook onherroepelijk een verandering van het wezen tot gevolg hebben. De mens zal weer binnen gaan in de goddelijke ordening. Hij verlaat het gebied dat eeuwige tijden zijn verblijfplaats was en gaat binnen in lichtvolle sferen, ofschoon zijn lichaam nog op aarde vertoeft. Maar de ziel, het geestelijke dat eens gevallen was, stuurt weer aan op haar vaderland. Want het erkennen van Mij zelf in Jezus Christus zal steeds samengaan met de toevoer van kracht en licht, zodat de mens inziet wat goed en juist is en nu ook zijn willen en handelen goed en juist moet zijn. Want nu wijk Ik niet meer van de zijde van mijn kind, dat de weg naar Mij heeft gevonden. En onder mijn leiding zal het ook zeker zijn doel bereiken, het zal als mijn kind worden aangenomen in het vaderhuis, waar het zal leven in vrijheid en licht en gelukzaligheid. Waar het scheppen zal met Mij en in mijn wil, zoals het zijn bestemming is en was vanaf het allereerste begin.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte