Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/7108

7108 Door God toegekende vreugden - Scheppingswonderen

1 mei 1958: Boek 76

Voor de wereld bent u verloren zodra u onder de invloed van het geestelijke rijk bent gekomen. Maar u wordt niet tegen uw wil door dit laatste in de ban gehouden, veeleer moet het vrijwillig opgeven van de wereld vooraf zijn gegaan. Maar dan bent u ook vrij van elke binding met uw heer tot nu toe, wat echter niet wil zeggen dat hij zijn inspanningen opgeeft om u weer terug te winnen.

Maar u bent dan sterker, omdat u niet meer bereid bent datgene op te geven wat u nu in bezit hebt genomen: geestelijke goederen die de eerder genoemde u nooit kan bieden. Maar zolang de goederen der wereld u nog bekoren, heeft hij ook nog een zekere invloed op u. U bent nog niet geheel vrij van hem, maar u bezit ook nog niet mijn rijk dat niet van deze wereld is. En zo zult u zelf ook kunnen beoordelen welk geestelijk succes of welke graad van rijpheid uw ziel heeft te boeken, wanneer u ernstig onderzoekt hoever uw verlangen nog op de aardse wereld is gericht. Bekoort ze u nog, dan zult u hard aan uzelf moeten werken om elk verlangen daarnaar te smoren, wilt u mijn rijk verwerven, dat u waarlijk goederen zal schenken die heel wat begerenswaardiger zijn dan de schatten van de aardse wereld dat zijn. Toch zijn u nog vele aardse vreugden toegekend en u hoeft niet bang te zijn dat elke vreugde een zonde is tegen Mij of een mindere liefde voor Mij bewijst.

Ik wil dat u vrolijk door het leven op aarde gaat, dat u zich verheugt in mijn scheppingswerken, dat u de goederen die Ik zelf u aanbied blij en dankbaar in ontvangst neemt.

En u zult alleen het onderscheid moeten maken wat u door Mij en wat u door mijn tegenstander wordt aangeboden. En dat zult u gemakkelijk kunnen, als u erover nadenkt in welke graad van rijpheid het geestelijke ervan staat dat u begeert.

Talloze scheppingen liet Ik ontstaan om mijn tegenstander het aan hem gebondene te ontwringen en het in deze scheppingen te helpen zich langzaam positief te ontwikkelen. En de tegenstander heeft daarom geen macht meer over dit gebonden geestelijke. En zodra u dit nu de juiste liefde toedraagt, zal ook alles u gelukkig maken, wat u mijn overgrote liefde voor het eens gevallene bewijst. Dus zult u mogen genieten van de veelvuldige scheppingen der natuur, want deze zijn een zichtbaar bewijs van mijn liefde voor mijn schepselen.

En zo zullen ook de sterrenhemel, de zon met haar weldoende stralen, de regen met zijn alles verkwikkende uitwerking, u blij maken. En ook deze vreugden zijn geschenken aan u van uw God en Schepper van eeuwigheid, zoals ook heldere lucht en fris water u altijd de liefde bewijzen van Diegene die alles in het leven riep. Al deze vreugden zijn geëigend uw ziel te verkwikken en u dankbaar aan de eeuwige Schepper te laten denken, dus uw blikken en gedachten te richten op Mij, die uw ziel moet vinden op aarde. Wat dus de ziel verheft, wat haar naar Mij toe drijft, daarvan zult u mensen zonder bezwaar kunnen genieten.

Maar ontelbare verleidingen worden u van de kant van mijn tegenstander voorgehouden, die al uw gedachten omlaag trekken. Gedachten die u steeds vaster verbinden met degene die u banden laat aanknopen met nog zeer onrijp geestelijks, die u als het ware terug zetten in een al lang geleden overwonnen toestand. Dit zijn aards materiële goederen waarvan uw lichaam het bezit nastreeft, die dan ook de ziel aan zijn verlangen onderwerpt en die daarom niet de weg vindt naar Mij, Die niet daar gezocht moet worden waar mijn tegenstander zijn rijk heeft. En de mens kan gemakkelijk voor zichzelf rekenschap afleggen of zijn lichaam of zijn ziel bevrediging zoekt.

En hij zal moeten toegeven dat zijn denken voornamelijk de verbetering of het verschaffen van lichamelijk welbehagen betreft, wat het ook is wat hij nastreeft.

En hij zal ook weten waar en wanneer ook een ware vreugde kan afdwalen en verandert in een lage vreugde die de ziel vergiftigt.

Want mijn tegenstander zal steeds trachten te bereiken, dat hij ook het zuivere verontreinigt, dat hij de genoegens in de natuur probeert te verbinden met zuiver lichamelijke begeerten en de mensen in zijn gebied trekt. En daarom moet het lichaam geweld worden aangedaan, wil de ziel mijn rijk verwerven. Er moet afstand worden gedaan van dingen die het lichaam begeert.

Want pas wanneer elke begeerte verstikt is, zullen ook aards materiële goederen de ziel niet meer schaden.

Dan zal de mens deze slechts in passende mate waarderen en benutten. En dan pas heeft hij zich vrijgemaakt van de tegenstander, ofschoon hij nog op aarde wandelt, te midden van de aards materiële wereld. Maar ze is niet meer in staat hem omlaag te trekken. Hij beheerst de materie. Hij heeft zichzelf bevrijd van de heerschappij van datgene wat de materiële wereld toebehoort en hij heeft al bezit genomen van het rijk dat niet van deze wereld is.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte