Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6956
6956 Zegen van de verbindingen van de aarde met het lichtrijk - Stralen
27 oktober 1957: Boek 74
Wanneer de eeuwige Liefde zich naar u over buigt om zichzelf aan u te bewijzen, dan gaan er talloze stralen naar het donker van deze aarde. En door deze stralen aangelokt verschijnen er talloze wezens bij wie de donkerte pijn doet en die ook het kleinste glimpje licht bemerken en erop toesnellen. Een verbinding van de aarde met het geestelijke rijk is uitermate gezegend, omdat het een mogelijkheid is ook aan de zielen in het hiernamaals een glimpje licht over te brengen. Want dezen houden zich op in de nabijheid van de aarde, in het bijzonder wanneer ze nog zeer onrijp zijn. En ze kunnen door zulke verbindingen tot het inzicht komen dat ze zelf niet meer op aarde vertoeven en dat er toch nog contact is tussen het aardse rijk en hun huidige verblijfplaats. Maar er worden ook zielen door de stralen aangelokt die geen aardse band meer hebben, maar met verduisterde geest de kwellingen van de duisternis ondergaan. Ook hun kan een klein lichtschijnsel nu enige verlichting van de geest schenken. En daarom is het zeer zegenrijk wanneer een mens het mogelijk maakt dat de eeuwige Liefde zelf een lichtstraal naar de aarde kan zenden, want tegen de wil van de mens in kan het licht niet neerstralen in het donker. De weldaad die zulke zielen ondervinden wanneer een straal van licht ook hen treft, is onbeschrijflijk. En ook een hard geworden ziel kan zacht worden en haar weerstand opgeven, want het was de Liefde die haar had aangeraakt en die ook niet zonder kracht blijft zodra de ziel vrijwillig daar verschijnt waar ze licht waarneemt.
En wanneer u mensen nu bedenkt dat elke innige verbinding met het geestelijke rijk, elke geestelijke gedachte en in het bijzonder elk gebed in geest en in waarheid u altijd in een stralend licht plaatst, wanneer u er aan denkt dat u steeds bent omringd door zielen die alleen op het opflitsen van een lichtstraal wachten omdat ze het bij u al konden waarnemen, dan is het een bewuste verlossingsarbeid van u wanneer u maar vaak deze verbinding tot stand brengt, die het naar beneden stralen van het goddelijke licht van de liefde mogelijk maakt. Want de zielen in de duisternis kan steeds alleen maar door een glimpje licht de weg worden gewezen naar u, waar hun nu door de liefde en genade van God ook de weg wordt gewezen die uit het donker naar buiten voert, naar het licht. En wanneer die zielen maar eenmaal helderheid krijgen over het verlossingswerk van de mens Jezus, wanneer hun maar eenmaal naar waarheid kennis kan worden gegeven van het grootste werk van liefde en erbarmen dat voor alle mensen, voor alle zondaars werd aangeboden, dan weten ook de niet verloste zielen in het geestelijke rijk, dat ze zelf de weg moeten inslaan naar Hem, de goddelijke Verlosser Jezus Christus. Dan zal het kleine glimpje licht voor een steeds helderder licht hebben gezorgd en iedere ziel die zich door het goddelijke liefdeslicht liet aanraken, brengt nu weer grote scharen zielen uit de duisternis naderbij en probeert ze eveneens in de lichtkring te dringen, waar zij hulp vond en een licht dat haar onuitsprekelijk goed had gedaan, om welke reden ze haar dank tracht te betuigen met verlossende arbeid.
Het is moeilijk om in het hiernamaals de zielen die in de duisternis vertoeven toe te spreken, want ze hebben nog dezelfde weerstand als op aarde en er kan de zielen ook niet tegen hun wil licht worden geschonken. Maar zodra er een verbinding van de aarde met het geestelijke rijk tot stand wordt gebracht, wat voor zulke zielen door de genade Gods niet verborgen blijft, ontwaakt in hen aanvankelijk een echt menselijke nieuwsgierigheid. En dan treden ze geheel onbewust de lichtkring binnen die zulke mensen omgeeft, om nu ook door een lichtstraal te worden geraakt, waarvan ze zich dan echter niet meer willen scheiden. Is nu zo’n band weer opgeheven, zodat de mens zich weer aan zijn aardse gedachten of plichten wijdt, dan blijven die wezens toch in de nabijheid, om geen lichtstraal te hoeven missen wanneer hij weer oplicht. En daarom is elke geestelijke bezigheid onmetelijk zegenrijk, want ze heeft een nog veel grotere uitwerking in het rijk hierna dan op aarde, waar u mensen vaak weinig resultaat kunt boeken.
Maar de zielen zijn u eeuwig dankbaar - u die hen uit de duisternis riep door de straal van Gods liefdeslicht aan welke u zelf door uw wil toegang verleende. En roept u deze niet verloste zielen nog bewust dichterbij, dan zult u waarlijk verlossingswerk verrichten van zeer grote omvang. Want er is grote nood in het rijk der duisternis, waar vele zielen al eindeloze tijden smachten en een hernieuwde kluistering tegemoet gaan wanneer ze niet nog voor het einde de duisternis ontvluchten en zich door een straal van liefde laten treffen. Denk in het gebed altijd aan die zielen en geef hun ook vaak de gelegenheid de medelijdende liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus te ondervinden, doordat u hun licht schenkt door uw wil om hen te helpen, door het bewust dichterbij roepen voor elke geestelijke bemiddeling, en u zult een gezegende arbeid verrichten.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte