Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6948

6948 Het overschatten van materiële goederen

18 oktober 1957: Boek 74

U probeert alles uit het leven te halen wat het u biedt. Met al uw zinnen streeft u naar de goederen van deze wereld. U vermeerdert uw bezit en verzamelt ijverig aardse schatten. U denkt er niet eenmaal over na hoe waardeloos alles is wat u begeert. U denkt er niet over na wat materie eigenlijk is en in welke verhouding u al tot deze staat. De materiële goederen moeten u weliswaar van dienst zijn, u zult ze u dienstbaar kunnen maken, maar u mag u er niet door laten beheersen. En dat doet u wanneer uw denken en streven uitsluitend het verkrijgen van materiële goederen geldt.

Dan bent u al de slaaf van de materie geworden, of ook de slaaf van diegene van wie de materiële wereld het domein is. Want welke materie dan ook, het is het van God eens afgevallen geestelijke, dat zich door zijn weerstand tegen God verhardde en nu door Gods wil wordt gedwongen dienend werkzaam te zijn, om weer uit de verharde toestand weg te komen.

Maar de mens was eens daaraan gelijk. Het van God afgevallen geestelijk had zich na eindeloos lange tijd weer omhoog gewerkt door onvrijwillig dienstbaar te zijn, het mocht het materiële omhulsel afleggen en heeft nu weer tot op zekere hoogte de vrijheid teruggekregen, om nu ook van zijn laatste materiële omhulsel vrij te worden door een juiste verhouding tot God en ook tegenover de materie, die het dus had overwonnen. Hij moet de materie helpen om te dienen, maar hij mag zich er niet zelf door laten beheersen.

Maar het gedrag van de mensen bewijst het laatste. De zucht naar de materie is buitengewoon groot geworden. De mensen leven alleen nog in deze richting, met de bedoeling voor zich dus te verkrijgen wat de wereld hun biedt. En de vreugde over het bezit is een openlijke toewijding aan degene van wie ze zich los moeten maken, wat hun taak op aarde is. Want wie de wereld begeert met haar goederen, heeft geen verlangen naar het rijk dat niet van deze wereld is. Want wie de wereld begeert, denkt weinig of helemaal niet aan zijn God en Schepper. Hij staat niet in de juiste verhouding tot Hem, hij is niet het kind dat zijn Vader zoekt.

Hij gaat nog veel om met hem, die de heer is van de materiële wereld, en stuurt weer terug aan op hem, uit wiens macht God hem door de gang door de schepping al zover had geholpen, dat het gemakkelijker voor hem is, zich op aarde geheel van hem los te maken. Maar nooit kan de mens dit losmaken voltrekken, wanneer hij zich niet tevoren los maakt van de begeerte naar die aardse goederen.

Pas wanneer hij die leert verachten, wanneer hij ze niet meer waarde toekent dan dat ze hem dienen naar goddelijke ordening, pas wanneer geestelijke goederen hem waard zijn om naar te streven, kan hij het laatste in ontvangst nemen en dus de overgang voltrekken van deze wereld naar het geestelijke rijk. En dan pas slaagt hij erin zich ook volledig los te maken van de heer van deze wereld.

En dit zou iedereen kunnen doen, wanneer hij zich maar eens de waardeloosheid van aardse goederen voor ogen zou willen houden, waneer hij er eenmaal over na zou denken wat zelfs het meest begerenswaardige van deze wereld voor waarde heeft in het uur van zijn dood, dat hij zelf niet kan bepalen, maar dat hem op elke dag beschoren kan zijn. De mens leeft en denkt daarom ook alleen aan het leven, maar niet aan de dood, die hem net zo zeker is, en hij schudt de gedachte daaraan onwillig van zich af. En toch weet hij, dat hij niets met zich mee kan nemen naar het rijk hierna, wat hij zich in het leven op aarde heeft verworven.

Toch laat hij zich door de gedachte beheersen, het aardse leven zo mooi mogelijk vorm te geven. En hij wordt in deze zin steeds weer door de tegenstander Gods beïnvloed, zodat de begeerte naar materiële goederen steeds groter wordt, omdat de één de ander probeert te overtroeven en niemand eraan denkt hoe arm hij in werkelijkheid is en in welke nood hij zal overgaan in het geestelijke rijk, wanneer zijn uur is gekomen.

Maar de mens kan zich niet én aardse én geestelijke goederen tezamen verwerven. Op het einde van zijn leven op aarde zal alleen diegene rijk gezegend zijn, die de goederen van deze wereld de baas is geworden; die er alleen naar heeft gestreefd geestelijke schatten te verzamelen, die duurzaam zijn tot in alle eeuwigheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte