Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6792
6792 Het afwijzen van Jezus Christus is hetzelfde als het afwijzen van God
26 maart 1957: Boek 72
U zult niet het verblijf van de gelukzaligen kunnen binnengaan zolang u Mij zelf nog weerstand biedt in zoverre dat u de Verlosser Jezus Christus niet erkent in Wie Ik Me zelf heb belichaamd. Wanneer u dus Hem afwijst, wijst u ook Mij zelf af, hoewel u voorwendt in een God te geloven. Jezus Christus en Ik zijn één, al is het ook voor u mensen, voor al het onvolmaakte geestelijke nog een mysterie. Eens zult ook u die nog niet tot het geloof in Hem bent gekomen, het kunnen begrijpen. Maar laat het u toch zeggen en steeds herhalen dat u niet bij Mij zult kunnen komen wanneer u niet de weg via Jezus Christus neemt. Wijs Hem niet af wanneer u niet zult willen dat u daarmee ook Mij zelf afwijst. Tracht veeleer van uw God en Schepper daarover uitsluitsel te krijgen waarom Jezus Christus erkend moet worden om gelukzalig te worden. En dit uitsluitsel zal u waarlijk worden gegeven op zodanige wijze dat u het volledig zult begrijpen.
Dat veel mensen het geloof in Jezus Christus en Zijn werk van verlossing hebben verloren lag aan het vaak verkeerde onderricht daarover, dat hen niet beviel en daarom aanleiding gaf alles af te wijzen wat met Hem en het werk van verlossing samenhangt.
Maar een juiste verklaring kan u ook weer het geloof teruggeven wanneer het maar uw ernstige wil is juist die verklaring te horen: dat uw zielen met een grote zondeschuld belast zijn die ook de beweegreden is van uw aards bestaan, en dat deze zondeschuld het binnengaan in het lichtrijk, in het rijk van de gelukzaligheid, totaal onmogelijk maakt. Dat dus eerst de zondeschuld teniet moet zijn gedaan, voordat de poorten naar dat rijk opengaan. Dat Een voor u de boetedoening heeft aangeboden voor deze schuld, de mens Jezus Christus Die aan het kruis heeft geleden en is gestorven voor u om die zondeschuld teniet te doen, om voor u de poorten te openen. Dat in deze mens Jezus Ik zelf Me op aarde belichaamde, omdat Ik als de eeuwige Liefde voor u het werk van de verlossing wilde volbrengen dat in een menselijk omhulsel moest gebeuren opdat u daar kennis van zou kunnen nemen omdat geestelijk werkzaam zijn voor u niet zichtbaar kon zijn en omdat u op de hoogte zult moeten zijn van het verlossingswerk om u vrijwillig ook aan te sluiten bij de schare van zondaars die verlossing kunnen krijgen.
De grote zondeschuld echter bestond daarin dat u Mij, als uw God en Vader, eens de erkenning onthield. Dat u zich van Mij afkeerde en een ander gevolgd bent die mijn tegenstander was. U zult dus nu weer in vrije wil Mij moeten erkennen. En daar Ik zelf Me in de mens Jezus belichaamde om voor u te lijden en te sterven, is de erkenning van Jezus Christus en van het verlossingswerk ook tegelijk de erkenning van Mij zelf, die u Mij eens hebt geweigerd. Want alleen het uiterlijk omhulsel was mens. Wat dit uiterlijk omhulsel in zich droeg was Ik zelf. Hij en Ik zijn één geworden. Het menselijk omhulsel borg in alle volheid de liefde in zich die oer-substantie is van de eeuwige Godheid. Ik zelf vervulde dus de mens Jezus die zich op aarde daarom volledig vergoddelijkte en wiens uiterlijke vorm zich ook met Mij aaneensloot en daarom ook na zijn dood kon opstijgen in mijn rijk.
U zult Mij niet van Jezus Christus kunnen scheiden, want Hij was Ik en Ik was Hij - alleen dat Ik voor u mensen en voor alle wezens in het geestelijke rijk een gedaante heb aangenomen omdat Ik anders niet zichtbaar kon zijn voor alle door Mij geschapen wezens. In de gedaante van de mens Jezus zult u zich dus Mijzelf voor kunnen stellen. U zult Mij kunnen zien wanneer u Hem zult zien. Maar u zult Hem pas dan kunnen zien, wanneer u Hem erkent als uw God en Vader van eeuwigheid. Wanneer u zich aan Hem overgeeft en Hem om vergeving van uw zonden vraagt. Wanneer u de weg inslaat naar het kruis, de enige weg die naar Mij leidt, naar het eeuwige leven in gelukzaligheid.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte