Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6738
6738 Strijd om het bestaan is absoluut noodzakelijk
16 januari 1957: Boek 72
Een rustig leventje zou voor de meeste mensen geestelijke stilstand, zo niet achteruitgang betekenen, want de mens zou dan zelden gaan werken aan zijn geestelijke voltooiing, omdat het aards bestaan hem volledig vervult, d.w.z. voor hem voldoende is wanneer het hem biedt wat hij nodig heeft. Zijn eigenliefde zou dus steeds gevoed worden en ook het lot van zijn medemens zou hem dan geen gelegenheid bieden om dienend en onbaatzuchtig werkzaam te zijn.
Het leven op aarde is een proeftijd voor de wil van de mens. Maar om zich te kunnen beproeven, moet hij van verschillende kanten uit worden aangespoord. Dus moet elke aandrift in de mens worden aangesproken en moet de wil nu bepalen aan welke aandriften hij gevolg geeft. En dat vereist ook een zich voortdurend veranderende levenssituatie, het vereist voortdurende aansporingen en voortdurende mislukkingen, die de mens nu tot een bewuste strijd in het leven weten te bewegen, die alleen maar aards gericht kan zijn, maar die ook op het innerlijk leven van invloed kan zijn.
De mens kan dus alle gelegenheden negeren. Pas de voortdurende strijd om het bestaan laat de mens actief worden - aanvankelijk alleen zijn levenskracht opeisend, maar die hij ook kan gebruiken om geestelijke kracht te verwerven. Een bestaan op aarde zonder moeite zou alleen in de zeldzaamste gevallen in het hart van de mens liefde ontsteken, die de mens aanspoort om in liefde te werken. De mensen zouden slechts een lui leventje leiden en een doel van hun bestaan niet onderkennen dat bestaat in de verandering van eigenliefde tot naastenliefde. Want hij ziet de naaste in even goede levensomstandigheden en ziet geen aanleiding tegenover hem liefde te betonen. Maar anderzijds kan hij zich een rustig aards bestaan bezorgen, wanneer hij zich inspant de ongelijkheid die onder de mensen bestaat in liefde op te heffen - wanneer hij dus noodsituaties, die er terwille van het rijper worden van de ziel moeten zijn, probeert op te heffen door onbaatzuchtige liefdewerken en zichzelf dus in een staat van rijpheid plaatst, die hem een zorgeloos aards bestaan verzekert - omdat hij a.h.w. de wilsproef op aarde heeft doorstaan: de verbinding met MIJ tot stand te brengen door de liefde - wat zin en doel van het leven op aarde is en blijft.
De aarde is de rijpingsplaats voor het geestelijke dat in een nog zeer onrijpe staat de aarde betreedt: dus kan ze nog geen paradijselijke verblijfplaats zijn door Mijn Wil, maar ze zou het kunnen worden door de menselijke wil - wanneer eenieder er alleen naar zou streven om eerst zijn opgave op aarde te vervullen en zich te vormen tot liefde.
Daartoe moeten hem echter ook de mogelijkheden worden verschaft die daarin bestaan onbaatzuchtige hulp te verlenen aan de medemensen die zich in nood bevinden. Want daarin moeten ze hun liefde tot MIJ en tot de naaste bewijzen. Maar dan kan ook ieder mens er zeker van zijn dat er steeds minder noden en zorgen op hem zullen drukken en dan zou ook de aarde waarlijk een paradijselijke verblijfplaats zijn voor alle mensen als liefde alles zou vervullen. De aarde is een scholingsplaats die ieder mens moet doorlopen. Hij betreedt ze onrijp en geheel rijp moet hij haar weer verlaten. En steeds zal 'n succes ook 'n inspannend werk vooropstellen, steeds zal een zege een eerdere strijd bekronen. Maar het doel is iets wondermoois en de wil van de mens kan dit doel bewerkstelligen.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte