Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6720
6720 Nood als redmiddel
23 december 1956: Boek 72
U mensen, die nog geheel de wereld bent toegedaan en de weg naar Mij nog niet hebt gevonden, zult nog door veel grote nood moeten heengaan. Aan allen probeer Ik redding te brengen, allen werp Ik het reddingsanker toe. Maar of het wordt vastgepakt blijft aan u overgelaten, want daartoe kan Ik u niet dwingen. Maar de geestelijke nood vereist dat er aardse nood over u komt. Want u weet niet wat het betekent wanneer u in deze nood het einde meemaakt. U ziet alleen de wereld en u verlangt naar de goederen ervan en merkt niet dat uw voeten de rand van de afgrond raken. En wil Ik u ervan wegtrekken, dan moet er een nood over u komen die u ertoe brengt om u heen te kijken. En wanneer u dan echter achteruitstapt, wanneer u de afgrond ziet en voor hem vlucht, dan was de nood zegenrijk voor u.
Binnenkort verliest u mensen toch alles wat u aan aardse goederen bezit, omdat u voor een groot keerpunt staat, voor een geestelijke ommekeer, die het vergaan van aardse scheppingen omvat. Maar u zou u in deze korte tijd een grote schat aan geestelijke goederen kunnen verwerven die onvergankelijk zijn.
En daar wil Ik u mensen graag bij helpen, door noden en lijden die het verlangen naar aardse goederen in u laten verdwijnen. Ik wil graag door deze noden Zelf uw gedachtekring binnentreden. Ik wil graag dat u, die Mij vergeten bent, zich Mij weer herinnert. Ik wil graag dat u in grote aardse nood u tot die Ene wendt, in Wie u niet wilde geloven. Dat Ik, uw God en Schepper, door u nu toch als laatste redding zal worden gezien, wanneer u geen andere uitweg meer weet.
En Ik zou het u waarlijk gemakkelijk maken in Mij te geloven, door ongewone hulpverdeling, die u niet meer als toeval zult kunnen bestempelen. Maar Ik kan steeds alleen maar hulpmiddelen op u toepassen, die u niet dwingen.
De nood is beslist nodig en hij zal op de meest verschillende manieren op u mensen afkomen. Maar hij zal alleen dit ene doel hebben: u de weg naar Mij laten vinden. Want of Ik u aanspreek, of Ik u boden tegemoet zend die u Mijn Woord brengen, of het evangelie in de wereld wordt verkondigd en u op het einde wordt gewezen, dit alles brengt geen grote verandering van het denken tot stand van die mensen, die een prooi van de wereld zijn, die zo in haar ban zijn, dat hun alleen haar goederen begerenswaardig toeschijnen. En ze moeten zich door voelbare aardse nood van de wereld afkeren, wanneer ze nog gered willen worden van de ondergang.
Voor alle wereldse mensen zijn deze woorden onbegrijpelijk, want ze weten niet dat hun ziel in nood is, die zich in een vreselijke gemoedsgesteldheid bevindt, doordat de heer van deze wereld ze nog in zijn macht heeft en ze hiervan niet vrij kan worden zolang de mens de wereld aanhangt, zolang hij nog niet in staat is zich van haar los te maken. Daarom zien ze in de nood ook niet een redmiddel voor hun ziel. Maar de wereld en haar goederen kunnen voor hen vergald worden, wanneer ze door lichamelijke gebreken of ziektes of andere noden hier niet meer van kunnen genieten. En dan kunnen hun gedachten toch nog een andere richting opgaan.
Maar zolang de wereld nog met haar vreugden en geneugten lokt, bieden ze deze verlokkingen geen weerstand. En de laatste tijd tot aan het einde gaat voorbij, zonder te zijn benut voor de eeuwigheid. Maar grote nood kan nog indruk maken op de harten. Grote nood kan enkele mensen nog de ogen openen en de banaliteit van de wereld en haar goederen doen inzien.
En zalig is hij, wiens hart positief op de nood reageert. Zalig, wie nu zelf afstand kan doen ten gunste van de zich in nood bevindende medemensen. Want deze keert nu om op de weg die hij had betreden. En het gevaar om in de diepte te storten is bezworen en hij zal de nood zegenen die hem redde van de dood.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte