Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6717
6717 De Woorden bij de instelling van het Avondmaal
18 december 1956: Boek 72
Er zullen u nog vaak vragen worden gesteld, die u nu naar waarheid zult moeten beantwoorden. En steeds zult u zich dan tot Mij moeten wenden, dat Ik u onderricht door Mijn Geest, dat Ik u de goede gedachten zal ingeven, dat u de juiste woorden zult uitspreken, wanneer dit van u wordt gevraagd. Maar omdat Ik wil, dat de mensen de waarheid wordt toegevoerd, zal Ik Mijn lichtdragers ook steeds verlichten. Ik zal het niet toelaten, dat ze verkeerde gedachten in ontvangst nemen. Ik zal hun kracht en hun wil om deze af te weren steeds ondersteunen en hun gevoel voor de zuivere waarheid versterken en zo ook steeds bereid zijn, problemen op te lossen, die aanleiding kunnen zijn voor meningsverschillen en debatten van geestelijke aard. Want alles is Mij bekend en elke twijfelachtige gedachte of gedachte met een vraag is duidelijk zichtbaar voor Mij, waarom Ik ook steeds weer de mensen op de aarde en ook de zielen in het hiernamaals gelegenheid geef, zich van elke vraag te ontdoen, die twijfel uitdrukt, om ze hen dan ook naar waarheid te kunnen beantwoorden. Want in het geestelijke rijk worden nog heel wat meer van zulke vragen gesteld dan op aarde, waar de mensen nog te zeer door aardse gedachten en doeleinden worden afgeleid en zulke gedachten niet vaak in zich laten opkomen.
Maar ze zijn ook weer vaak de aanleiding voor de grote vervlakking op geestelijk gebied, omdat dwaling door denkende mensen wordt afgewezen en daarmee ook vaak elke geloofsleer wordt afgewezen - dus dwaling tot algehele ongelovigheid kan leiden. Maar waarheid kan zulke twijfelaars tot nadenken brengen en ze kunnen ook weer tot geloof komen, wanneer ze van goede wil zijn. En zo is het bijzonder belangrijk, steeds weer opheldering te geven over de Woorden, die Ik uitsprak bij de instelling van het Avondmaal, die u mensen als gelegenheid neemt, een aan alle mensen zichtbare handeling als Mijn Wil voor te stellen, waarvan u het buiten beschouwing laten als zonde, als strafbaar verzuim brandmerkt, en voor u nu het begrip ervan verloren ging, wat die Woorden van Mij betekenden. De een komt nu met alle ijver de door mensen uitgevaardigde voorschriften en gebruiken na. De ander ziet in, dat ze zinloos zijn en verwerpt nu helemaal Mijn Woorden, waarvan echter de betekenis toch zo belangrijk was en is en blijven zal, omdat Ik door die Woorden u mensen alleen maar wilde aanmanen, de innige aaneensluiting met Mij tot stand te brengen, die zin en doel van uw aardse leven is. Want alleen door deze innige aaneensluiting maakt u zich geschikt om van Mij Licht en Kracht in de vorm van Mijn Woord in ontvangst te nemen, die u helpen bij uw voltooiing. U mensen gelooft nu in nauwe verbinding met Mij te treden, door een zuiver uiterlijke gebeurtenis, door het in ontvangst nemen van brood en wijn, die u als “Mijn Vlees en Bloed” beschouwt. En steeds weer moet er daarom een verkeerd denken worden rechtgezet.
Ik kan Me niet met u verbinden voordat u zich hebt gevormd tot liefde. De liefde brengt pas de aaneensluiting met Mij tot stand en dan pas kan Ik met u het Avondmaal houden. Ik kan u verzadigen met het Brood des hemels, met Mijn Woord, met Mijn Vlees en Bloed. Mijn Woorden bij de instelling: “Doe dit tot Mijn nagedachtenis” waren nu de uitnodiging aan Mijn iscipelen om op dezelfde wijze uit te delen, zoals Ik aan hen had uitgedeeld, want Dat, wat Ik hen aanbood, Brood en Wijn, hadden ze rijkelijk van Mij ontvangen, want Ik had hen onderricht en hen een weten overgebracht. Ik had hen Mijn Woord in alle volheid aangeboden en ze moesten nu Mijn evangelie uitdragen in de wereld. Zij moesten Mijn Woord verder dragen, opdat de mensen met Mij bekend werden, opdat ze Mij niet uit hun geheugen kwijt raakten, want de mensheid moest over Mij en Mijn verlossingswerk worden onderricht, omdat ze alleen door het geloof in Mij zalig konden worden. Ik heb dus Mijn discipelen door deze instellingswoorden “Doe dit tot Mijner gedachtenis” de rechtstreekse opdracht gegeven, Mijn Woord aan de medemensen aan te bieden, het Brood des levens, het Manna dat uit de hemel komt. En Ik reikte hen als teken de voor de mensen zo dringend nodige geestelijke Spijs aan, aards brood en aardse wijn.
Maar Mijn discipelen begrepen Mij, omdat Ik vaak in gelijkenissen tot hen sprak, omdat Mijn Geest hen het begrijpen ervan ontsloot. Ik bood hen brood aan met de Woorden: “Dat is Mijn Vlees” en Ik liet hen de wijn drinken met de Woorden: “Dat is Mijn Bloed” en Ik bedoelde daarmee Mijn Woord met zijn Kracht, want Ik Zelf ben het Woord, Dat Vlees is geworden voor u mensen.
Het belang met Mij het Avondmaal te houden, door Mij Zelf gevoed te worden met Mijn Woord, Dat alleen het ware voedsel voor de ziel is, Dat de ziel het leven bezorgt, is volledig miskend door de mensen, die er genoegen mee namen, slechts figuurlijk de gang naar de tafel des Heren te gaan. Want Mij Zelf kunnen ze nooit door zo’n uiterlijke handeling ertoe brengen, Mij met hen te verenigen, wanneer de voornaamste vereise niet aanwezig is, dat de mens zich heeft gevormd tot liefde. En ten tweede moet de mens van ganser harte wensen, Mijn Woord te horen, pas dan begeert hij gevoed te worden en dan pas kan hem het voedsel voor zijn ziel worden gegeven. Dan dus “eet u Mijn Vlees en drinkt u Mijn Bloed”. Het Vlees geworden Woord Zelf geeft Zich aan hem en rijkelijk stroomt hem nu het voedsel voor zijn ziel toe, want nu zal hij aan tafel volop te eten en te drinken krijgen. Hij zal Mijn gast zijn en Ik Zelf houd met hem het Avondmaal, zoals Ik het heb beloofd.
Toen Ik naar de aarde afdaalde, kwam “het Woord Zelf” naar de aarde. Ik bracht de mensen wat ze dringend nodig hadden en omdat Ik maar een beperkte tijd op aarde vertoefde, leidde Ik voor Mij Zelf discipelen op, Me aan hen openbarend door Mijn Woord en hun dan het ambt verlenend, in Mijn plaats de mensen Mijn Woord te doen toekomen, dat de mensen dan - wanneer ze Het ten volle naleefden - in de toestand zou verplaatsen, met Mij de nauwste betrekking aan te gaan en van Mij het Brood des hemels te verlangen. Vlees en Bloed is iets wat leeft en alleen iets wat leeft kan uw dode zielen ten leven wekken. Ook Mijn Woord kan voor u alleen maar wat lege letters zijn en dan zal Het u niet ten leven wekken. Pas wanneer u Vlees eet en Bloed drinkt, wanneer u zich aan Mijn tafel door Mij Zelf laat verkwikken, zult u het leven en de kracht bemerken van datgene, wat Ik Zelf u aanbied en dan eet u Mijn Vlees en dan drinkt u Mijn Bloed en u zult gezond worden en eeuwig leven.
Maar de betekenis, die u mensen aan Mijn Woorden hebt toegeschreven, kan geen mens, die nadenkt en serieus naar de waarheid streeft, bevredigen. Want ze schept verwarring en duisternis, ze schenkt geen licht. En het in acht nemen van uiterlijke vormen zal geen geestelijke vooruitgang brengen. Maar waar innige liefde voor Mij en voor de naaste de voorwaarden schept, daar wordt ook de band met Mij tot stand gebracht en de gebeurtenis van het Avondmaal hoeft dan geen lege vorm meer te zijn, omdat Ik Zelf dan de ziel het voedsel geef en omdat ze in Mijn Woord nu een versterking ondervindt, die haar ook het bewustzijn van het leven schenkt, omdat Mijn Vlees en Mijn Bloed in waarheid wordt genoten door de mens, met wie Ik nu het ware Avondmaal kan houden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte