Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6640
6640 Twijfel aan geloofsleren - Geestelijke dwang
9 september 1956: Boek 71
In innerlijke tweestrijd te geraken tegenover een geloofsleer is altijd alleen maar gunstig, omdat dit het verlangen naar de waarheid toont en omdat dan ook de mens door middel van gedachten de waarheid kan worden toegestuurd, omdat hij zich openstelt om te ontvangen. Elke twijfel is te verkiezen boven de absolute zekerheid, zolang het niet gaat om de rechtstreeks overgebrachte waarheid, die dan echter ook een mens die ernstig naar de waarheid verlangt aanneembaar zal voorkomen, zelfs wanneer twijfels eraan vooraf zijn gegaan. Maar in elk geval bewijst de twijfel dat het de mens niet onverschillig laat van welke aard de hem aangeboden geestelijke leer is. En daarom is het in elk geval te veroordelen wanneer het de mens wordt verboden na te denken over een geloofsleer, over het recht van aanspraak op de waarheid daarvan.
De mens heeft de plicht daarover na te denken, omdat hij alleen ook de verantwoording voor zijn ziel heeft te dragen. Omdat deze verantwoording niet kan worden afgewenteld op diegenen die het zonder twijfel aannemen van een geloofsleer eisen. Pas wanneer de mens zelf nadenkt, kan geestelijk goed voor hem nuttig worden. En dan zal hij ook, als hij het ernstig meent en waarheid verlangt, aanstoot nemen aan misvormde en onware leren.
Hij zal meestal beginnen te twijfelen en dit is waarlijk een zegen, want nu opent hij zich voor geestelijke toevloed die hem door de lichtwereld door middel van gedachten wordt toegestuurd. Het is zo eenvoudig dat de mens tot de waarheid komt, want het verlangen ernaar verzekert hem ook van het hem doen toekomen van de waarheid. Maar de mensen zijn in een zekere traagheid van denken geraakt, juist door de door Gods tegenstander weldoordachte truc, de mensen te verbieden na te denken over dat wat geƫist wordt te geloven.
Dit is een van zijn meest schandelijke middelen, waardoor hij de mensen onderdrukt heeft en hij ze geestelijk blind kan houden.
Maar de mens zal zich ook niet kunnen verontschuldigen, want wat ook de vermeende kerk van hem verlangt, hij kan zich te allen tijde tot God zelf wenden en zich door Hem raad laten geven en laten onderrichten. En slechts een enkele gedachte om de wil van God te willen vervullen, zou hem waarlijk ook de wil van God openbaren. Want God heeft middelen en wegen genoeg om gevolg te geven aan het verlangen van de mens. Maar juist dit verlangen ontbreekt de mensen. En ze verschuilen zich achter dat gebod, zonder onderzoek en bezwaar elke geloofsleer aan te nemen. En daardoor schiep de tegenstander van God vele mogelijkheden de zuivere waarheid te vermengen, zonder dat daar aanstoot aan werd genomen. En daarom is elke twijfel de eerste schrede om aan dit gebied van hem te ontglippen. Elke twijfel bewijst eigen denken en gebruik van het verstand, dat God aan ieder mens gaf, omdat het gaat om een vrije wilsbeslissing in het aardse leven. Ieder mens moet voor zichzelf instaan en zijn verstand kan hem daarbij helpen, wanneer hij God wil bereiken en zijn taak op aarde wil vervullen. Maar de tegenstander van God verhindert deze vrije wilsbeslissing, doordat hij ze dwingen wil zich zijn gedachtenbrouwsels eigen te maken, die echter nooit tot God leiden.
En zolang dus de geestelijke dwang de mensen nog beheerst, zolang het hun nog verboden is zich kennis te verschaffen en vrij hun gedachtengoed te kiezen, zolang zijn ze nog in de macht van de tegenstander, aan welke ze echter meteen ontsnappen wanneer ze de in hen bovenkomende twijfel onderzoeken en trachten juiste kennis te verwerven.
En dezen komt God tegemoet. Hij laat ze tevoren het onhoudbare en verkeerde duidelijk inzien en leidt hen dan ook naar de zuivere waarheid, die hun twijfel zal doen verdwijnen en die ze zonder bezwaar en overtuigd als waarheid aannemen. Want het verstand moet niet alleen in aards opzicht worden gebruikt. Het geestelijke te doorgronden en recht te zetten is eveneens een taak van het verstand, zodra de mens er ernstig naar streeft zich te voltooien, God te naderen en overeenkomstig Zijn wil te denken, te willen en te handelen.
Dan kan hij ervan overtuigd zijn dat God hem niet een prooi laat worden van de dwaling, omdat Hij zelf de eeuwige Waarheid is en Hij ook wil dat Zijn schepselen in de waarheid wandelen.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte