Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6531
6531 Het nederdalen ter helle - De vijandschap van Lucifer
25 april 1956: Boek 70
Het is waar, dat Ik na mijn kruisdood nedergedaald ben in de hel en dat Ik ook verlossing gebracht heb aan hen, die nog niet door de poort de eeuwige zaligheid waren ingegaan, omdat deze poort eerst door mijn kruisdood geopend moest worden.
Ontelbare zielen verwachtten het uur van hun verlossing en Ik verscheen aan hen als de mens Jezus. Ik bracht hun mijn lijden en sterven onder ogen, omdat ook zij Mij vrijwillig moesten belijden als Zoon van God en Verlosser der wereld. Maar Ik werd ook herkend door hen, die op de aarde een goede levenswandel geleid hadden. Ik werd niet door allen afgewezen. Desondanks verweerden zich ook talloze zielen en die wezen het genadegeschenk van mijn verlossing af.
De invloed van mijn tegenstander op deze zielen was zo sterk, dat zij in Mij alleen de mens Jezus zagen, die zich verzet had tegen aardse machthebbers en daarom tot de dood veroordeeld werd.
Al deze zielen moesten hun vrije wil behouden. En daarom kon Ik niet in macht en heerlijkheid verschijnen.
Ik moest tot hen komen, zoals Ik op aarde onder de mensen verkeerd had. Als mens, die hen door het woord alleen probeerde te overtuigen van Zijn missie en van het volbrachte werk van de verlossing. Maar mijn tegenstander wilde die zielen niet terug geven. Hij werd zich echter voor het eerst bewust van het gevolg van mijn verlossingswerk. Hij kon de zielen niet tegenhouden die zich aan mijn kant schaarden, die Mij vrijwillig wilden volgen door de poort die voor hen door Mij geopend werd.
Zij waren aan zijn macht onttrokken, zij verbraken de ketenen, omdat zij de kracht daarvoor van Mij betrokken, omdat Ik zelf hun ketenen verbrak.
Des te meer woedde mijn tegenstander onder zijn aanhang en nu begon de strijd van het licht tegen de duisternis (de strijd van de duisternis tegen het licht) pas in zijn volle omvang, en hij heeft nooit opgehouden en woedt derhalve zowel op de aarde als in het geestelijke rijk.
Ik ben neergedaald in de hel om verlossing te brengen aan allen die reeds voor mijn geboorte hun leven beƫindigd hadden; aan allen, die ondanks een goede levenswandel zich nog in de macht bevonden van hem die als mijn tegenstander ook Mij zelf bestreed en tegen wie Ik dus op aarde de strijd gevoerd heb voor al de zielen die hij gekluisterd hield.
En hij verloor een groot deel van zijn aanhang.
Ik was voor alle zielen gestorven en alle hadden zich vrij kunnen maken van hem. Maar zijn woede was grenzeloos toen hij zich beroofd zag van zijn volgelingen, toen hij moest inzien, dat Ik een overwinning op hem behaald had, die alleen de liefde verwerven kon. Ook hij had zich aan de liefde kunnen overgeven, maar zijn macht, zijn bezit, was nog te groot en dus weerde hij mijn liefdeskracht af, zodat die dan ook geen invloed op hem had. Maar nu was het moment aangebroken, dat hij moest erkennen dat zijn macht gebroken was.
Hij moest inzien, dat hij in de mens Jezus zijn Heer gevonden had, wiens liefde de vereniging met Mij bereikt had.
En daarom werd zijn haat alleen nog maar groter, want in de goddelijke Verlosser Jezus Christus was nu voor hem een gevaarlijke tegenstander opgestaan, die hem zijn aanhang kon ontrukken krachtens Zijn liefde. Daar echter de vrije wil van ieder wezen doorslaggevend is, zag mijn tegenstander daarin nog een gunstige mogelijkheid voor zich. En hij is onophoudelijk bezig op de wil van zijn slachtoffers in te werken, het zij op de aarde of ook in het geestelijke rijk. Ik ben echter na mijn kruisdood in de hel afgedaald en Ik zal altijd weer afdalen naar de hel om verlossing te brengen aan allen, die van hem los willen komen. En hij zal Mij daarin niet kunnen hinderen en hij zal nooit door geweld de zielen kunnen tegenhouden, die mijn roep willen volgen.
Zijn macht is gebroken door mijn dood aan het kruis, maar zijn weerstand kon ook door deze kruisdood niet gebroken worden. Zijn haat en zijn wil zijn onbuigzaam, zijn activiteiten door en door slecht en zijn wezen is geheel zonder liefde.
Daarom ontbreekt hem ook de kracht om aan het dode het leven te geven. De kracht die hem nog gebleven is wordt steeds alleen maar voor negatieve activiteiten aangewend, en daarom moet positieve kracht zijn werken steeds meer verzwakken. De liefde moet al het levenloze voor zich winnen, tot zich trekken en weer tot leven opwekken.
Bij mijn nederdalen ter helle begon het terugvoeren van het eens gevallene tot Mij. Het opwekken van het dode tot het leven begon, want de liefde had het bewijs gegeven, dat zij sterker is dan de haat. De liefde heeft aan het kruis de schuld betaald, die de dood de wezens had toegebracht. Zo werd voor hen het leven gekocht en hij, die het wezenlijke van schepselen in de toestand van dood gedompeld had, werd overwonnen.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte