Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6336

6336 Het plan van de vergoddelijking van de wezens

19 augustus 1955: Boek 68

Over eindeloze tijden strekt mijn verlossingsplan zich uit, het plan van de verlossing van het gevallene, de vergoddelijking van de geschapen wezens wier wilsbeslissing eens verkeerd gericht was en die daarom eindeloze tijden nodig hebben om hun wil de juiste richting te geven, omdat ze zich zelf volledig in het aan Mij tegenovergestelde hebben veranderd, maar eens weer mijn evenbeeld moeten zijn.

De toedracht van deze omvorming of verandering terug vereist een eindeloos lange tijd, omdat deze zich in een wetmatige ordening moet voltrekken, daar er anders een onafwendbare chaos zou ontstaan en het einddoel nooit bereikt zou worden.

De grondwet van mijn eeuwige orde is en blijft de liefde. Het is dus alleen mogelijk een terugvoeren naar Mij te bereiken, wanneer Ik al het gevallene, alles wat onvolmaakt geworden is, de mogelijkheid geef liefde te beoefenen. En liefde beoefenen betekent dienen.

Ik moest dus vooraf gelegenheden scheppen waar het gevallene dienend werkzaam kan zijn. Ik moest dus iets laten ontstaan waar het dat gevallene mogelijk was, bij te dragen aan de wording en het behoud, op welke manier dit ook gebeurt.

En zo bedacht Ik Me de schepping als beantwoordend aan dit doel. Ik liet als het ware het geestelijke mede actief zijn bij het ontstaan hiervan. Ik moest het echter gedwongen ertoe brengen, het moest volgens mijn wil bepaalde uiterlijke vormen betrekken en hierin de hem toegewezen bezigheid uitvoeren.

Het dienende principe beheerst de hele schepping, omdat mijn wil bepaalt, die altijd alleen uitdrukking van mijn overgrote liefde is. Een dienen onder dwang was dus eerst nodig, omdat geen wezen uit zichzelf tot dienen, tot uiting van de liefde zou hebben besloten, echter de terugkeer of ommekeer van het gevallene mijn doel is en blijft.

Het dienen in de gedwongen toestand bracht echter al een verandering tot stand, al vereiste dit ook een eindeloos lange tijd. Is nu de ommekeer zover gevorderd dat de oorspronkelijke weerstand tegen Mij is verminderd, dan kan het wezenlijke ook een zekere vrijheid worden teruggegeven, zodat het niet meer gedwongen is tot zijn doen, maar in vrije wil hetzelfde kan voortzetten: te dienen, waartoe het echter in zichzelf de liefde moet ontsteken.

De opzet en het doel van het hele ontwikkelingsproces is dat zijn wil nu de juiste richting inslaat, dat het denken, willen en handelen van het wezen nu door het principe van de liefde wordt bepaald, dat de ommekeer tot liefde bewezen wordt en dus de vergoddelijking van het wezen zich voltrekt, dat het doeleinde bereikt is dat Ik aan het door Mij voortgebrachte geestelijke gesteld heb, dat het geschapen wezen zich vrijwillig tot mijn evenbeeld heeft gevormd, tot mijn kind.

In deze eindeloos lange ontwikkelingstijd gaat het wezen echter door eindeloos veel stadia, die het eens terugblikkend zal kunnen overzien, wanneer het in de staat van licht bij machte is het geweldige van mijn heilsplan te begrijpen. En elk afzonderlijk stadium zal hem het leed en de kwellingen zichtbaar maken, die hem nu pas de kolossale omvang van zijn val in de diepte aantonen, de verwijdering van Hem Die het in het begin in alle volmaaktheid heeft geschapen.

Dan pas zal hun mijn liefde, wijsheid en almacht duidelijk worden en dan pas sluiten de golven van hun liefde voor Mij zich boven hen en gaan ze geheel op in mijn liefdesstroom. Ze loven en prijzen Mij onophoudelijk en ze hebben geen andere wil meer dan Mij te dienen en mee te helpen, dat Ik mijn doel, de vergoddelijking van al het geschapene, eens zal bereiken. Ze zijn onafgebroken werkzaam in liefde en vervullen hun oorspronkelijke bestemming: werkzaam te zijn en tot stand te brengen volgens mijn wil, die nu ook hun eigen wil is, omdat ze volmaakt zijn.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte