Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6309
6309 Het niet benutten van het leven - Kerkelijke christenen
11 juli 1955: Boek 68
Er moet rechtstreeks op de mensen worden ingewerkt, want aan het lot dat de medemensen overkomt, schenken ze geen aandacht en ze blijven er ongevoelig voor. Ze trekken dus ook geen conclusies die hen op hun levensweg gunstig zouden kunnen beïnvloeden. De onverschilligheid van de mensen is veel erger dan een bot afwijzen. Want zoiets komt voort uit onwetendheid en kan altijd nog een verandering van gezindheid tot gevolg hebben, terwijl op een onverschillig mens nergens greep is te krijgen en die daarom reddeloos verloren gaat, wanneer hij niet kan worden wakker geschud uit zijn onverschilligheid, wat steeds een in het nauw brengen van zijn eigen leven vergt. Ondanks een kerkelijk geloof en een schijnbaar religieus leven kunnen de mensen zich in een geestelijke leegte bevinden, omdat hun ziel er op geen enkele manier aan deelneemt, omdat slechts puur mechanisch eisen worden vervuld en een geestelijke instelling daarvoor totaal ontbreekt. Deze mensen zullen uiterlijk tot de "rechtvaardigen" worden gerekend, tot de "gelovigen". Maar het zijn steeds slechts kerkelijke christenen, bij wie hun christenzijn een wereldlijke aangelegenheid is, net als al het andere.
Dezen op de hoogte te brengen dat hun de geest ontbreekt, zou zonder resultaat zijn, want ze hebben van zichzelf een te hoge dunk en nemen zulke onderrichtingen niet aan, zich steeds beroepend op de vervulling van datgene wat door de kerk van hen wordt geëist. En toch is hun leven nutteloos wanneer het geen blijk geeft van liefde. En deze mensen moeten vaak hard worden aangepakt opdat ze ontwaken uit hun zielenslaap, opdat ze zich bezinnen en zich afvragen wat wel de reden van zulke slagen van het noodlot zou mogen zijn. Ze moeten zelf worden getroffen, pas dan is het mogelijk dat ze zich serieus met geestelijke vragen bezighouden en dan zijn de slagen van het noodlot zegenrijk geweest. Zodra de mens gewillig is in liefde te leven, zal hem ook het lot van de medemens beroeren en dan kan hij geestelijk voordeel behalen uit alles wat hij om zich heen meemaakt.
Maar de mensen hebben een verhard gemoed, de liefde is bekoeld. En al is het ongeluk nog zo groot, het brengt geen warm gevoel in de medemens teweeg en nog veel minder zet het hem aan tot nadenken over de reden, of tot verandering van zijn levenswandel. De mensen verkeren in gevaar wegens hun onverschilligheid, want alle hulpmiddelen blijven zonder gevolg zolang die op hen geen indruk maken. En daarom moeten er steeds zwaardere slagen over de mensen komen en de nood zal niet minder worden, omdat alleen die als oproep tot ontwaken kan worden gehoord en een verandering van de gezindheid tot stand kan brengen. Want alles wordt nog geprobeerd wat zou kunnen dienen om die zielen te redden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte