Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6306
6306 Het een worden van de ziel met de geest
8 juli 1955: Boek 68
Wanneer de ziel van de mens zich verenigt met haar geest, wanneer ze dus aan hem de leiding overlaat, kan de mens zijn doel niet meer missen en al zijn denken, willen en handelen zal nu juist gericht zijn.
Maar wanneer verenigt de ziel zich met haar geest?
Dit is het moment, waarop de mens uit de meest innerlijke overtuiging leert geloven in een God en Schepper, wiens schepsel hij zelf is en wanneer hij het verlangen heeft met deze herkende God in verbinding te treden, wanneer zijn gedachten op Hem zijn gericht en hij innerlijk wenst met Hem een relatie aan te gaan die God welgevallig is, wanneer hij zich positief instelt tegenover God.
Dan wordt hij gegrepen door het goddelijke in zich. De in hem sluimerende geest stuurt hem vanaf dat moment en hij zal zich innerlijk gedreven voelen, zo te leven als het Gods wil is. Hij zal de liefde in zich ontsteken, omdat dit al het werkzaam zijn van de geest in de mens is en omdat de geest zich nu ook merkbaar kan uiten, daar de mens door zijn levenswandel in liefde hem daartoe het recht geeft.
Het werkzaam zijn in liefde is dus in de eerste plaats een teken van een tot leven gewekte geest. Want de geest bepaalt de ziel - het denken, voelen en willen van de mens - hiertoe en van een in liefde werkzame mens kan men wel zeggen, dat zijn ziel zich heeft verenigd met de geest. En dan leeft de mens naast zijn aardse leven ook een geestelijk leven. Dan zullen zijn gedachten zich niet alleen met de wereld en aardse zaken bezighouden, dan zal hij vaak in gedachten vertoeven in dat rijk waar hij God zoekt. Hij zal zich met vragen bezighouden die buiten het aardse weten liggen en hij stelt deze vragen nu als het ware aan de in hem werkende geest, die ze hem ook beantwoordt, ofschoon de mens meent alleen zelf gedachten te vormen.
Het verlangen om in de juiste verhouding tot God te staan, heeft onherroepelijk de vereniging van zijn ziel met de geest tot gevolg en dit verlangen gaat voor hem zeker in vervulling. Want het is een geestelijk verzoek dat de mens naar de Schepper van het heelal zendt, dat gehoord wordt en waaraan altijd gevolg gegeven wordt, omdat het immers het levensdoel van de mens is, de juiste verhouding tot Hem aan te gaan.
Maar dan neemt de geest de leiding van de mens geheel over en dan bereikt deze ook zeker zijn doel.
Het goddelijke in de mens zal zich steeds uiten, wanneer diens gedachten serieus de weg tot God nemen, want dan werkt ook God zelf aan hem door Zijn geest en elke op Hem gerichte gedachte is een stap omhoog. En wordt deze gedachte bewust vervolgd, doordat de mens een gebed zendt naar Zijn God en Schepper van eeuwigheid, dan zal God zich ook spoedig als Vader aan hem openbaren, want het gebed is de brug die een verbinding van de mens met God tot stand brengt.
Maar dan is de mens onder de beste hoede, want de wezenlijke Godheid pakt hem vast en werkt door de geest op de mens in, opdat deze de kloof tussen hem en God steeds kleiner maakt. Want de geest stuurt onophoudelijk op de Vader aan en het verlangen in de mens om dichter bij God te komen, zal steeds groter worden, tot het vervulling vindt in de algehele aaneensluiting met Hem door de liefde, die nu het wezen van de mens vervult, omdat de eeuwige Liefde zelf in hem werkzaam is.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte