Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6218
6218 Verlossingsarbeid voor de zielen - Voorbede
23 maart 1955: Boek 67
Alles wat vanuit een goede wil wordt gedaan om tot verlossing van de zielen bij te dragen, hen te helpen in hun geestelijke nood, dat wordt ook als verlossingsarbeid beschouwd en komt die ongelukkige zielen ten goede die u zou willen behoeden voor het lot van de duisternis.
Ze voelen uw voorbede en u roept hen met uw liefdevolle gedachten tot u, om u nu nooit meer te verlaten zodra ze de kracht gewaarworden die van u uitgaat door uw liefde.
En Ik weet heel goed welke zielen uw voorbede nodig hebben, als u bidt voor de zielen die in de duisternis smachten.
Ik weet ook hoe deze zielen zich gedragen tegenover uw wil om te helpen en zal ook die zielen naar u toe leiden, opdat ze zich met uw hulp laten verlossen. Want als eerste moet hun het evangelie worden gebracht, opdat ze nu zelf actief kunnen worden als aan hen kracht wordt overgebracht.
Ze moeten zelf op de hoogte zijn van Jezus Christus als Verlosser uit de diepte, voordat ze ook andere zielen bij Hem kunnen brengen, waarin dan ook hun werkzaamheid bestaat als ze een kleine glimp van inzicht opvangen.
Deze zielen zijn zonder Jezus Christus tot niets in staat. Maar in de diepte weten ze totaal niets over Hem, Die hen alleen kan redden uit de duisternis. En dit weten moet door u aan hen worden overgebracht. Dan pas kunnen ze Hem uit eigen wil aanroepen en dan pas zal hun redding ten deel vallen. Maar zolang ze geen weet hebben van hun Verlosser, zijn ze ook zonder hoop aan de macht van mijn tegenstander overgeleverd. En uw gebed voor deze zielen betekent voor hen een kleine versoepeling van hun boeien wat hun de moed geeft naar u te komen in de hoop op verlossing van hun toestand. En dan moeten ze bij u tot inzicht komen, op welke manier hun toestand verbeterd kan worden, op welke manier ze vrij kunnen worden van de macht van hun gevangenbewaarder. En zodra dit weten hun is geschonken, kunnen ze weer zelf beslissen of ze uw raadgevingen willen opvolgen of niet.
Maar als ze zich eenmaal in uw omgeving hebben opgehouden, is de terugkeer naar de diepte voor hen zo vreesaanjagend, dat ze ernstig nadenken en meestal uw adviezen zullen opvolgen. Dat ze, om niet weer in boeien te worden geslagen, roepen tot Hem, Die u hun als Redder en Verlosser bekend hebt gemaakt. De verlossing uit de diepte is afhankelijk van de vrije wil van het wezen. Een ziel die het zelf niet wil, kan niet tegen de wet van mijn eeuwige ordening in willekeurig verlost en naar het licht geleid worden.
En deze wil zult u moeten stimuleren. En in alle liefde zult u de wezens in kennis moeten stellen van mijn woord, dat een sterke uitwerking van kracht heeft op die wezens. En u bezit zelf een grote aantrekkingskracht, omdat u hun liefde en kracht schenkt. Slechts zelden is een ziel zo verstokt dat ze teruggaat naar de diepte, wanneer ze eenmaal bij u de weldaad van licht en kracht heeft ervaren. Maar anders valt ze nog dieper dan tevoren en duurt het eeuwige tijden tot ze weer de genade van de toevoer van licht meemaakt. Want een ziel die zo verstokt is, bevindt zich nog helemaal in de boeien van de tegenstander. En ze is het lichtvonkje alleen maar gevolgd met de bedoeling dit uit te doven, ofschoon ze ook dan pas wordt bestraald en zich gemakkelijk zou kunnen verlossen uit die macht. Met de wil van de ziel wordt echter rekening gehouden.
Maar zulke uit de diepte verloste zielen, zijn diegenen buitengewoon dankbaar, die hun het licht hebben bezorgd door liefdevolle voorbede of onderrichtingen door middel van gedachten. En ze tonen hun dankbaarheid aan de mensen door hulp in aardse nood en door verlossingswerk in het geestelijke rijk. Ze worden ijverige medewerkers in mijn rijk. Ze dalen weer af in de duisternis en helpen diegenen opwaarts naar het licht, die gewillig zijn.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte