Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/6214

6214 Gods wil: het grondbeginsel van de liefde

17 maart 1955: Boek 67

Alleen wat het grondbeginsel van de liefde laat zien stemt overeen met mijn wil. En zo hebt u een nauwkeurig kenmerk van mijn wil: uw denken, willen en handelen moeten gedragen zijn door de liefde voor Mij en voor de naaste. U zult steeds alleen maar moeten willen helpen en gelukkig maken en u zult nooit een zelfzuchtige gedachte mogen verbinden met uw doen. Want eigenbelang is eigenliefde, een verkeerde liefde die u slechts in zeer geringe mate in uw hart zult mogen koesteren, in een graad die het in stand houden van uw lichaam veilig stelt zolang dit de taak heeft te vervullen, drager van uw ziel te zijn.

Wat u nodig hebt om dus het lichaam tot die taak in staat te stellen, is de u toegestane mate van liefde voor uzelf. Maar het staat u zelf vrij de graad van de eigenliefde te vergroten of te verkleinen. En dit laatste zal voor uw ziel steeds een pluspunt betekenen dat u pas zult beseffen wanneer u de vruchten oogst van datgene wat u op aarde hebt gezaaid. Want wat het lichaam op aarde voor zichzelf begeerde moet u weggeven. Wat het zichzelf ontzegde om de naaste te helpen, dat treft de ziel weer aan in het rijk hierna als rijkdom waarmee ze nu kan werken, waarover ze gelukkig is.

Ik zal u dus in het aardse bestaan niet dwingen. Ik zal u niet hinderen in uw denken, willen of handelen. U zult naar eigen goeddunken uw weg over de aarde kunnen afleggen, maar "wat u zaait, zult u ook oogsten". En altijd zult u mijn wil kennen, die steeds alleen van u verlangt in liefde werkzaam te zijn, dat u echter vrijwillig zult moeten beoefenen wanneer het uw ziel tot voltooiing moet dienen. En is het hart bereidwillig liefde te geven, heeft de mens de eigenliefde naar mogelijkheid bestreden, dan doet hij vanzelf dat wat in overeenstemming is met mijn wil. Hij doet het niet meer om alleen mijn geboden na te komen, maar hij zal denken en handelen naar mijn wil vanuit de innerlijke drang van het hart. Het zal hem innerlijk aansporen te geven en gelukkig te maken, want hij draagt dan al mijn geest van liefde in zich. Hij heeft zijn vroegere wezen, arm aan liefde, veranderd. Zijn hart omvat alles wat hem omringt met zijn liefde. En zo straalt hij ook naar de medemensen liefde uit en hij kan ook hen ertoe brengen hun wezen te veranderen naar zijn voorbeeld.

De liefde is goddelijk. Ze is mijn oerelement en ze moet daarom alles vergoddelijken en tot mijn evenbeeld laten worden wat door haar wordt vastgepakt. Een hart dat zich nu door Mij zelf zal laten vastpakken, dat in zichzelf de liefde ontsteekt en zich nu met Mij verbindt, moet onherroepelijk weer dichter bij de oertoestand komen. Want het vergoddelijkt zich en neemt weer alle eigenschappen en vermogens in ontvangst die het eens bezat toen het als uitstraling van liefde door Mij buiten Me werd geplaatst in alle volmaaktheid. Alleen de liefde brengt deze oertoestand weer tot stand, omdat de liefde het wezen vergoddelijkt en omdat de liefde de aaneensluiting met Mij teweegbrengt die een overvloed van licht en kracht tot gevolg heeft.

Daarom kan mijn wil nooit ofte nimmer iets anders tot doel hebben dan u mensen steeds weer aan te zetten tot daden die het grondbeginsel van de liefde in u laten herkennen. Daarom kan mijn wil steeds alleen het vervullen van mijn geboden zijn die u de liefde voor Mij en voor de naaste leren. En daarom zult u allen op de hoogte moeten zijn van mijn wil. Daarom wordt u mensen steeds weer mijn woord nader gebracht dat u van mijn wil in kennis stelt. En alleen wie mijn geboden van de liefde vervult, zal zalig zijn. Want hij kan alleen dan terugkeren naar Mij, wanneer hij weer de liefde is geworden die hij was in het allereerste begin.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte