Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5812

5812 Voortdurende verbinding met God

27 november 1953: Boek 63

Het is mijn wil dat u voortdurend met Mij in verbinding blijft, dat u voortdurend werken van onbaatzuchtige naastenliefde zult verrichten en in het gebed aan Mij denkt. Dat u mijn kracht begeert en u openstelt om ze te ontvangen, wat u alleen bewust door het gebed of door werkzaam te zijn in liefde zult kunnen doen. Mijn wil is alleen dat u Mij niet uit uw gedachten bant of mijn toenadering onmogelijk maakt door liefdeloosheid. Dan gaat u uw weg over de aarde zonder Mij. Dan voegt er zich meteen een ander bij u en deze tracht u aan zichzelf te onderwerpen en dan bent u prijsgegeven aan verderf. Zolang Ik in welke vorm dan ook nog op u in kan werken, wat echter uw vrije wil zelf bepaalt, bent u niet in gevaar. Want dan zult u door de kracht van mijn liefde worden bestraald, die u feilloos opwaarts helpt. Maar zonder Mij bent u krachteloos en blootgesteld aan het werkzaam zijn van mijn tegenstander, die zeer doeltreffende middelen gebruikt om u in zijn macht te krijgen.

Ik let op de geringste wil die zich naar Mij keert, om nu ook Mij zelf aan de mens kenbaar te maken. Maar deze wil moet voorhanden zijn. De mens mag geen weerstand bieden aan het Wezen dat hem geschapen heeft en dat hij als zijn God en Schepper erkent. Hij moet zich laten sturen, zich aan Hem willen overgeven. De mens moet mijn genegenheid willen winnen, dan erken Ik zijn wil als op Mij gericht en dan sta Ik hem steeds behulpzaam en met raad ter zijde en weer de aanvallen van de vijand van de ziel af. Dan opent hij voor Mij de deur van zijn hart en Ik kan hem nu voorzien van mijn liefdeskracht.

Maar de wil van de mens is meestal besluiteloos. Dat wil zeggen: de mens leeft van dag tot dag en slaat alleen maar acht op datgene wat voor zijn lichaam gunstig lijkt. Hij houdt zich niet inhoudelijk bezig met problemen die zijn verhouding tot Mij zouden kunnen ophelderen. En daarom schakelt hij Mij niet zelden helemaal uit zijn gedachten uit, zonder bewust mijn tegenstander ter wille te zijn. Hij leeft alleen maar in de wereld en neemt genoegen met de verwezenlijking van aardse arbeid en plichten, hij denkt niet na. Hij hoeft niet tegen Mij te zondigen, hij hoeft niet liefdeloos te handelen. Hij hoeft nog niet een prooi van mijn tegenstander te zijn en toch heeft hij Mij ook nog niet herkend als doel. En deze bevindt zich in het grootste gevaar zich helemaal aan mijn tegenstander te verliezen, want onbewust streeft hij hem en zijn rijk na.

En Ik kan hem niet helpen zolang hij Mij niet tot zijn gedachten zal laten doordringen. Zolang hij zich niet bewust in het gebed tot Mij wendt en zolang hij alleen maar voor zichzelf leeft, maar niet voor zijn naasten. En de mensen die niet openlijk slecht of materialistisch zijn en toch alleen aan zichzelf denken, zijn in de meerderheid. Ze besteden daarom totaal geen aandacht aan een werkzaam zijn in liefde en kunnen bijgevolg geen liefdeskracht van Mij betrekken. Maar ze vallen ten prooi aan de geringste bestorming door mijn tegenstander, die op de eigenliefde van de mens rekent en daarom snel invloed krijgt. Deze kan Ik echter ook niet verdringen of afweren, omdat Ik niet zal worden aangeroepen om hulp. Omdat de mens Mij zelf nog niet heeft herkend en daarom ook niet de weg naar Mij neemt als hij in nood is.

Om het doel te bereiken dat u mensen voor uw leven op aarde is gesteld, is de verbinding met Mij absoluut noodzakelijk en deze verbinding moet eerst mentaal tot stand worden gebracht, hoewel ze in het begin meer vaag dan zeker is, ofwel de mens moet onbewust werken van liefde verrichten, dan verkrijgt hij van Mij kracht, die hem langzaam ook aan Mij zal laten denken. De scheiding van Mij geeft mijn tegenstander het recht en de mogelijkheid om zijn invloed te laten gelden. Daarentegen weert de verbinding met Mij hem af en maakt diens werkzaam zijn krachteloos. Want een mens die zich met Mij verbindt, reageert niet op de inwerking van de vijand van de ziel. En deze hoeft niet bang te zijn verloren te gaan, omdat Ik degene die aan Mij denkt niet laat vallen.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte