Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5754
5754 Houding van verstandsmensen tegenover de gaven van de geest....
25 augustus 1953: Boek 62
Er zullen altijd mensen zijn die moeilijk voor Mij en Mijn leer te winnen zijn, omdat zij teveel gebruikmaken van hun verstand, maar weinig hun hart laten spreken, dat Mij eerder herkent dan het verstand. Want hierdoor probeert mijn tegenstander zich te laten horen, terwijl het hart Mij zal horen. Ik ben ook wel met het verstand te herkennen, maar altijd pas als het hart mij al herkend heeft. Van gaven van de geest weet een verstandsmens niets, van bekwaamheden die de mens in zichzelf kan ontwikkelen, maar die niet lichamelijk verklaard kunnen worden. Een verstandsmens beweegt zich in een andere richting dan een man wiens geest gewekt is, en aangezien beiden verschillende wegen gaan, zijn ook hun doelen verschillend. Het ene doel vol van licht en het andere somber en sinister.
Wanneer mensen de waarheid zoeken langs de weg van het verstand, dan trekken zij voor zichzelf de grenzen omdat hun verstand beperkt is, terwijl de geest over alle grenzen heen kan vliegen en elk gebied voor hem ontsloten is. En zo zal een mens zich nooit wetend kunnen noemen, die alleen zuiver verstandelijk onderzoekt, maar de geest nog niet heeft doen ontwaken. En het feit dat hij verworven kennis niet als werk van de geest wil erkennen, bewijst de ontoereikendheid van zijn intellectuele kennis. Maar Ik duld hem en zijn geestelijke zwakheid, omdat hij dan pas onderricht kan worden, wanneer hij inziet dat de laatste kennis toch voor hem verborgen blijft, wanneer hij inziet hoe weinig hij kan doen met zijn verstandelijke kennis, die hem uiteindelijk toch onbevredigd laat en die hij niet kan vermeerderen, hoe ijverig hij ook nadenkt. Want kennis moet hem toegevoerd worden. Niet door mensen maar door God. Hij moet Mij daarvoor benaderen, alleen dan neemt hij toe in kennis, in licht, alleen dan neemt hij wijsheid in ontvangst, niet alleen wereldse kennis die ontoereikend is. Hij moet leeg worden om gevuld te kunnen worden. Hij moet zich bevrijden van wereldse kennis om geestelijke kennis te kunnen ontvangen, hij moet het licht zoeken om het te kunnen vinden. Dan pas zal Mijn leer zijn oorsprong aan hem bewijzen, dan pas zal hij Mijn koninkrijk nastreven en dan pas zal Mijn geest kunnen werken en hem kennis bijbrengen die hart en geest aanvaardt omdat ze haar oorsprong heeft bij Mij.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte