Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5724

5724 Verlossing door Jezus Christus

16 juli 1953: Boek 62

Ieder mens kan zich verlossen, wanneer hij het wil, maar hij kan het niet zonder Jezus Christus. Dus is Jezus Christus de Verlosser, maar als de mens het zelf niet wil, is het verlossingswerk aan het kruis voor hem voor niets gebracht. De menselijke wil laat het pas werkzaam worden, de menselijke wil moet onvoorwaardelijk naar een verlossing door Jezus Christus streven, dan pas is de zekerheid gegeven, dat hem verlossing ten deel valt. Geen mens is er van uitgesloten, geen mens hoeft onvrij te blijven, want daarvoor stierf de Mens Jezus aan het kruis, zodat de gehele mensheid - de mensen uit het verleden, het heden en de toekomst - verlossing ten deel valt van haar schuld en er is geen mens van uitgesloten. Maar tegen de wil van de mens gaat zijn verlossing niet door en de wil krijgt pas versterking door Jezus Christus. Daarom moet Hij onvermijdelijk worden erkend als Gods Zoon en Verlosser der wereld, daar anders niet Zijn hulp wordt afgesmeekt; daar er anders geen aanspraak wordt gemaakt op de genaden van Zijn werk van verlossing. Want de onverloste toestand van de mensheid bestaat hierin, dat hij door een duistere macht is geketend, dat de wil voor het goede wordt onderdrukt en dat hij aan diegene gebonden is, die zijn heer is, dat hij diens wil uitvoert en dus zondigt tegen de wet van de goddelijke ordening, dat hij liefdeloos denkt en handelt.

Het is de wil van de mens, die nog gebonden is, die verkeerd is gericht. Vanuit verkeerde liefde verlangt hij alleen dat, wat hem omlaag trekt, maar niet wat hem omhoog tilt. Zijn ketenen trekken onophoudelijk naar beneden en wil hij naar boven, dan moet hij vrij worden van die ketenen, vrij van die macht, die hem gebonden houdt. Hij moet verlost worden en kan zich verlossen door de kracht van de liefde. Maar deze is uitermate zwak in een mens en kan alleen versterking ondervinden, wanneer de mens zich wendt tot Diegene, Die die macht heeft overwonnen door Zijn dood aan het kruis; wanneer hij de Heer aanroept, tegen Wie die ander het moet afleggen - Jezus Christus, de goddelijke Verlosser en Bedwinger van de dood, van de gekluisterde toestand en de krachteloosheid. Deze heeft door Zijn dood aan het kruis onbeperkte genaden verworven, die Hij uitdeelt aan ieder, die ze begeert. En met gebruikmaking van deze genade ondervindt de wil versterking, die de mens in staat stelt werken van liefde te doen, om de kracht uit God te verkrijgen, die hem onvermijdelijk helpt opwaarts te gaan en die hem bevrijdt uit de boeien, die hem gebonden hielden. Hij heeft zichzelf door Jezus Christus verlost. Anders gezegd: hij was bereid zich door Jezus Christus te laten verlossen; aan Zijn kruisoffer deelachtig te worden. Hij is door het Bloed van Jezus vrij geworden van alle schuld, die hem onder het gezag terecht liet komen van de macht, die Gods tegenstander is en daarom ook door God Zelf moest worden overwonnen.

Wanneer nu Jezus Christus niet wordt erkend als Gods Zoon en Verlosser der wereld, dan houdt de tegenstander Gods de macht over de mensen, hetzij op aarde of ook in het hiernamaals. En wel is dit zo te verstaan, dat de ziel in een sfeer blijft, waar eeuwig geen licht straalt; dat ze eeuwig niet tot inzicht komt, dat ze onvrij en krachteloos is en haar toestand zelf niet meer kan veranderen; dat ze ongelukkig is - zolang, tot er haar een Redder nadert. En deze Redder is wederom Jezus Christus, want alleen Hij heeft de kracht om de ziel te bevrijden uit de macht van Zijn tegenstander. Maar weer moet de ziel dit zelf willen, ze moet Hem roepen, als haar door een uitermate zwak glimpje licht als in een flits de herinnering aan de Mens Jezus bovenkomt, Die op aarde als Redder en Verlosser der mensheid werd gezien. Door haar roepen erkent ze Hem. Het is een roepen uit de grootste nood, dat de Verlosser verneemt en Zijn reddingswerk komt nu ook deze ziel ten goede: Hij brengt haar bevrijding uit haar kwelling.

U, mensen op aarde, zult niet aan Jezus Christus mogen voorbijgaan, want u vertraagt alleen uw redding, die toch eens bij u moet plaatsvinden, want u zult niet zonder Jezus Christus verlost kunnen worden, maar u zult zelf moeten willen, door Hem verlost te worden. Op aarde kan deze wil in u worden gewekt, wanneer u juist wordt onderricht over Hem, over de betekenis van Zijn kruisdood en uw instelling tegenover het verlossingswerk, want voortdurend zorgt Hij ervoor, dat de mensen Hem niet vergeten en de verwijzingen naar Hem zullen in de laatste tijd zo nadrukkelijk te vernemen zijn, dat ieder mens er eens ernstig over zou moeten nadenken, of hij zijn houding tegenover Jezus Christus kan verantwoorden. Hij moet opheldering wensen over het probleem Menswording van God en de verlossing, dan zal hij ook een hem passende opheldering ontvangen. Maar hij moet zich niet toemeten, een voorbarig oordeel uit te spreken en alles te verwerpen, wat met Jezus Christus verband houdt. Eens móet hij de weg naar Hem nemen.

Maar uitermate smartelijk is zijn berouw, wanneer hij pas in het hiernamaals zijn dwaling inziet, wanneer hij zijn kwellende toestand voor zichzelf verlengt door zijn afweren van Diegene, Die alleen hem kan bevrijden uit zijn nood. Zodra de mens op aarde of ook in het hiernamaals de weg naar Jezus Christus inslaat, gaat hij zijn verlossing tegemoet. Maar zonder Jezus Christus blijft hij eeuwig in de duisternis. Hij kan pas uit het graf des doods opstaan, wanneer hij Hem erkent, Die de dood heeft overwonnen. Hij kan pas gelukkig worden, als hij zich door zijn wil zal laten verlossen door het Bloed van Jezus.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte