Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5710
5710 Boek der boeken - Gods woord
28 juni 1953: Boek 62
De schrift die van Mij getuigt zou meer dan voldoende zijn om de mensen mijn wil te verkondigen, hij zou ze ook naar het licht leiden, naar het inzicht wanneer mijn wil werd nageleefd, en ze zouden gelukzalig worden. Maar dit schrift, het boek der Vaderen, heeft voor veel mensen zijn waarde verloren. Het is voor hen niet meer het boek dat hun mijn woord overbrengt, omdat het ongeloof ook de oorsprong van de schrift betreft, omdat ze niet geloven kunnen dat mijn geest werkzaam was in mijn discipelen en deze geest hen ertoe bracht op te schrijven wat Ik zelf heb gedaan en onderricht toen Ik op aarde was. En daarom beoordelen ze dit woord van Mij niet zoals ze het zouden moeten beoordelen - als boodschap van mijn wil, die van de mensen het vervullen van de geboden verlangt: de liefde tot God en tot de naaste.
Zouden ze maar deze twee geboden erkennen als door Mij aan de mensen gegeven en alleen moeite doen volgens deze twee geboden op aarde te leven, dan zouden ze ook zeker spoedig de juistheid en waarheid van alle andere leerstellingen begrijpen die mijn discipelen in mijn opdracht hebben opgeschreven voor alle mensen. Maar ze leven niet in de liefde en daarom ontbreekt hun het kunnen begrijpen van alles wat de schrift bevat. En daarom twijfelen ze ook aan de herkomst, ze herkennen Mij niet als diegene van wie het woord dat van Mij getuigt, is uitgegaan. Maar ze moeten toch door mijn woord worden onderricht, ze moeten toch op de hoogte zijn van mijn wil en dus rechtstreeks worden gewezen op Diegene die zich op velerlei manieren uit.
Ze moeten weten dat het Mij mogelijk is altijd mijn woord naar de aarde te sturen, dat Ik te allen tijde mensen onderricht door de geest, zoals Ik ook mijn discipelen heb onderricht toen Ik niet meer bij hen was in het vlees. Ze moeten weten dat het gebeuren van het uitgieten van mijn geest niet iets eenmaligs was dat zich alleen aan mijn discipelen voltrok, maar dat Ik steeds weer mijn geest uitgiet in een geopend vat, dat Ik op dezelfde manier, zoals vroeger mijn discipelen, altijd mensen onderricht en hun dus mijn woord doe toekomen, dat weer alleen mijn wil te kennen geeft in de liefde te leven om dan als gevolg van het vervullen van mijn wil de mens in alle waarheid te leiden, hem de samenhang van het geschapene met zijn Schepper, de bestemming en het doel van dit alles te verklaren wat voor de mens duidelijk is, hem dus een omvangrijk weten te geven dat voor de ziel het helderste licht betekent en de weg naar het eeuwige leven zal laten vinden.
Met het toezenden van mijn woord beoog Ik alleen maar dat de mens zich vormt tot liefde. Ook de schrift onderwijst steeds maar de liefde, dus moet die ook van Mij zelf zijn uitgegaan, die de eeuwige Liefde ben. Maar omdat de liefde bekoeld is onder de mensen, zijn dezen ook niet meer in staat de diepere waarde in te zien van datgene wat geschreven staat, ze zijn blind van geest en kunnen totaal niet oordelen. Daarom moeten hun nu weer krachtige verkondigers van mijn woord tegemoet treden die hun weliswaar niets nieuws brengen maar het oude met overtuigingskracht verdedigen en opnieuw kunnen bewijzen, namelijk dat de liefde het eerste gebod is waarvan Ik vraag het te vervullen en dat al het verdere weten, het hogere inzichtelijke weten van de waarheid pas uit de liefde voortvloeit. Het woord van Mij moet weer intensief worden verbreid, want weer zeg Ik tot mijn discipelen die Ik Mij zelf heb uitgekozen: Ga de wereld in en onderricht alle volkeren. Want de mensen moeten mijn evangelie horen, ze moeten weten dat de schrift niet mag worden verworpen, dat hij de waarheid bevat die Ik zelf mijn discipelen door de geest heb verkondigd. Ze moeten weten dat Ik altijd en eeuwig hetzelfde woord naar de aarde stuur en dat mijn woord blijft bestaan, ook al vergaan hemel en aarde.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte