Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5706

5706 Het geloof in God - Openbaring - Waarheid

24 juni 1953: Boek 62

Ik wil als God en Schepper, als uw Vader van eeuwigheid worden erkend. Op de eerste plaats moet Ik van u mensen het geloof in Mij eisen. U zult de innerlijke overtuiging moeten hebben verkregen, dat u uit de kracht en macht van een Wezen bent voortgekomen, dat in alle volmaaktheid werkt en regeert, onder wiens wil u staat, maar dat in nooit eindigende liefde Zich over u buigt, omdat u uit Zijn liefde bent voortgekomen.

Dit geloof moet Ik van u eisen, want dit plaatst u pas in de ware verhouding tot Mij. Vooreerst in de verhouding van het schepsel tot de Schepper, aan wie u zich onderwerpt, en dan in de verhouding van het kind tot de Vader, die u liefheeft en op wie u aanstuurt. Ik wil u niet eeuwig als een van Mij geïsoleerd staand wezen kennen. Ik wil nauw met u verbonden zijn. Ik wil het doel bereiken dat Ik Me heb gesteld toen Ik u in het leven riep: met volmaakte goddelijke wezens te werken en te scheppen, die Ik als Mijn kinderen oneindig gelukkig kan maken, die Ik liefheb en wier liefde Ik in haar totaliteit bezitten wil.

Het geloof in Mij, die u niet zult kunnen zien en toch onderkennen, is de eerste vereiste, de eerste stap op de weg een waar kind van uw Vader te worden. Want om naar Mij toe te snellen moet Ik tevoren worden herkend. Ik moet Mijn schepselen zo voor te stellen zijn, dat ze Mij kunnen liefhebben. Maar Ik kan Me pas aan hen openbaren als hoogst volmaakt wezen, wanneer ze in Mij geloven, dat Ik werkelijk en waarachtig besta. En ze kunnen dit geloof verkrijgen, want ze hoeven alleen maar te verlangen de waarheid te vernemen over hun oorsprong, over hun bestaan en over hun bestemming.

Waar Ik dit verlangen in een mens zie, daar is ook een goede bodem voor een sterk overtuigd geloof in Mij. En daar openbaar Ik Me op velerlei wijze: door de schepping, door alles wat de mens rondom zich ziet. Ik openbaar Me aan hem door middel van gedachten, Ik leer hem de waarheid kennen in elke vorm. Ik leid hem op de juiste weg, waar hij zeker zal vinden wat hij begeert: opheldering over Mij als God en Schepper, als Vader van eeuwigheid.

Ieder mens kan geloven wanneer hij het wil. Maar pas als hij in Mij gelooft, kan Ik op hem inwerken, omdat u als mens, in het stadium van de vrije wil, elke gedwongen geestelijke beïnvloeding bespaard zal moeten blijven, opdat uw ontwikkeling niet in gevaar zal komen. Is echter de mens uit vrije wil tot geloof gekomen, dan zal hij ook de kracht en macht en liefde ondervinden van degene in wie hij gelooft. Want zodra hij Mij erkent heeft hij de weg omhoog betreden, waar hem nu voortdurend hulp van boven tegemoet komt, opdat hij zijn bestemming zal bereiken.

In Mij, dat wil zeggen: in Mijn bestaan te geloven, kan ook door levendige werkzaamheid van het verstand tot stand worden gebracht. Want daar heb Ik de mens het verstand voor gegeven, dat hij gevolgtrekkingen maakt uit het bestaan van datgene wat hem als schepping duidelijk zichtbaar is. Hij kan krachtens zijn verstand al een macht boven zich onderkennen, aan welke hij is overgeleverd, die de menselijke wil buiten beschouwing laat, die sterker is dan de mens zelf.

Maar of hij deze macht kan liefhebben, of hij op hem wil aansturen, dat is aan zijn vrije wil overgelaten. En al naar gelang deze wil maakt ook deze macht zich aan de mens bekend. Want Ik wil dat Mijn schepselen zalig worden, dat ze de verbinding met Mij tot stand brengen om Mij nu aan hen te openbaren als een God van liefde, wijsheid en macht; als Vader, die naar Zijn kinderen verlangt.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte