Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5591
5591 De nood van de zielen in de diepte - Voorbeden
30 januari 1953: Boek 61
Groot is de nood van de zielen die plotseling en onvoorbereid worden weggeroepen van de aarde, als ze niet al door een aan God welgevallige levenswandel een graad van rijpheid hebben bereikt die hen voor het lichtrijk geschikt maakt. Maar het merendeel gaat naar de overzijde in het geestelijke rijk in een waarlijk erbarmelijke toestand, zonder geloof in Jezus Christus, zonder het geringste inzicht en geheel zonder kracht, daar hun de liefde ontbrak en hun dus ook geen werken van liefde navolgen in het geestelijke rijk. Ze zijn arm en ellendig en weten niet waarheen ze zich moeten wenden om hulp, omdat ze geen geloof hebben in die Ene, Die hen kan verlossen van alle zonden en alle leed. Jezus Christus, die elke roep naar Hem waarlijk zou horen. Het geestelijke rijk neemt alle zielen op die van de aarde zijn heengegaan, maar hoe verschillend zijn de sferen die hun nu een verblijfplaats bieden.
Het rijk der duisternis echter is het dichtst bevolkt en voortdurend neemt het nieuwe bewoners op, omdat ook op aarde grote duisternis is en de zielen eenzelfde plaats opzoeken als die ze verlaten hebben. Daar is de nood zo ondraaglijk, dat de zielen deze zouden willen ontvluchten, wat ze echter niet uit zichzelf kunnen, maar waar ze ondersteuning bij nodig hebben. Deze zielen keren steeds weer naar de aarde terug en houden zich op in de nabijheid van mensen met welke ze op aarde nauwe betrekkingen hadden, of door hetzelfde karakter voor hen welkome objecten zijn om hun eigen wil op ze over te dragen, dus indirect verder te werken op aarde. Zulke zielen kunnen maar moeilijk verbeterd worden en toch moet er ook aan hen in het gebed worden gedacht, opdat ze door voorbede opwellingen krijgen die tot een verandering kunnen leiden.
Waar een liefdevol gebed de zielen van de gestorvenen navolgt, is er steeds hoop dat ze spoedig de duistere verblijfplaats kunnen verruilen voor een zwak-schemerig oord en ze zoeken dan het licht tot ze het vinden. De zielen van de duisternis moeten vaak zeer lang in de diepte vertoeven, omdat ze geen poging doen eruit te komen. En pas het verlangen naar licht levert hun licht op.
Daarom zult u mensen niet genoeg kunnen bidden voor deze zielen, dat ze op het licht aansturen, dat in hen het verlangen zal ontwaken in een iets lichtere omgeving te komen. Want de wil van de wezens is beslissend en voor de versterking en verandering van een verkeerde wil zult u mensen steeds weer moeten bidden, wilt u de zielen helpen die plotseling van de aarde heengaan, die weggeroepen worden midden uit het leven en weinig of helemaal geen geestelijk inzicht bezitten. Ze kunnen geholpen worden als u ze maar helpen wilt, als u ze liefde schenkt en hen zou willen verlossen uit de duisternis.
De nood is overgroot en kan niet door middel van dwang worden opgeheven. Een voortijdig wegroepen van de aarde is vaak een daad van barmhartigheid voor deze zielen, zodat ze niet nog verder wegzinken. Want dan zou de verlossing uit de diepte nog veel moeilijker zijn, omdat de wil dan nog halsstarriger is en helemaal tegen God gericht. Denk daarom aan hen die plotseling van de aarde heengaan en zend hun liefdevolle gedachten na, opdat ze zich door u voelen aangetrokken om naar de aarde terug te keren en ze van u kunnen leren. Want ze zullen zich steeds in de nabijheid ophouden van diegenen die hun liefde geven. Ze zullen veel eerder bereid zijn onderrichtingen door middel van gedachten van u aan te nemen dan zij het op aarde zouden hebben gedaan. En voor zulke zielen kan de voortijdige dood nog de enige weg zijn naar een verandering van wil, als u ze kracht geeft door uw liefde, door uw gebed, dat bestemd is voor de verlossing van deze arme zielen uit de duisternis.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte