Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5472
5472 Uitleg over gevallen van bezetenheid
26 augustus 1952: Boek 60
Mijn kinderen wil IK steeds juist onderrichten en hun kennis verschaffen, en het is Mijn Wil dat ook zij hen die niet wetend zijn, onderrichten. Voor de mensen betekent het een groot gevaar wanneer ze zich in geval van aardse nood niet tot MIJ Zelf wenden, maar op eigen kracht en met hardnekkige koppigheid hun nood meester willen worden en het dan ook klaarspelen. Dan echter was het niet hun eigen kracht; maar hun instelling, de onbewuste innerlijke afwijzing van MIJZelf veroorloofde de krachten der duisternis, hun kracht van beneden toe te voeren en bijgevolg ook de wil van de mens in beslag te nemen om nu steeds meer en meer invloed te verkrijgen.
De mens hoeft niet naar buiten toe als slecht kenbaar te zijn, maar in trots en arrogantie en in aardse rijkdom zijn de aanwijzingen te zien, dat de macht van beneden bezit van hem heeft genomen. Het nalaten van goede werken zonder eigenbelang, ongevoeligheid voor de nood van de medemensen en overgrote genotzucht laten steeds slechts de wereldse mens kennen, die met MIJ geen binding heeft, tegen wie echter ook geen openlijke overtredingen van de wet zijn in te brengen.
Zijn medemensen komt hij goed en rechtvaardig voor, maar zijn ziel is zonder liefde en zonder geloof aan MIJ. En zijn einde is niet zalig, de aarde houdt hem in de ban, in het hiernamaals begeert hij nog haar goederen omdat hij niets anders bezit en zijn begeerte naar het wereldse groot was. Deze mens dus was door duistere krachten geketend en toch is het hun niet gelukt zijn ziel zo naar hun hand te zetten dat hij uitgesproken slechte handelingen beging. Ze verhinderen hem weliswaar naar MIJ te komen, maar ze hadden hem nog niet helemaal in hun bezit.
En daarom proberen ze nu daar hun inspanningen voort te zetten, waar dezelfde aanleg, hetzelfde denken en een zwakke wil te onderkennen zijn, wat het makkelijkst onder de nakomelingen op aarde te vinden is en dit kan gevolgen hebben vele generaties achtereen; een denken dat op MIJ gericht is kan echter ook de uitwerking ervan verzwakken of helemaal onmogelijk maken. Ook kunnen die mensen slechts van tijd tot tijd in het nauw gedreven worden, maar dan zo hevig, dat men van een geval van bezetenheid kan spreken. Bijzonder erg gaan deze krachten tekeer als ze hun vergeefse moeite inzien, wanneer de mensen steeds weer in hun denken en willen op MIJ aansturen. En dat kan zolang mogelijk zijn als de ziel van de eerstgenoemde nog geen verlossing heeft gevonden, als ze door eigen verkeerd willen en begeren deze krachten toestaat hun intrek te nemen in dat wat van hemzelf afstamt. De mensen zelf zouden zich weliswaar kunnen bevrijden door heel innig gebed tot MIJ, door een levende verbinding en diep geloof, maar dat mankeert hun en Mijn gaven van kracht wijzen ze af, beïnvloed door de krachten die verbitterd worstelen om de zielen.
Zodra echter de ziel in het hiernamaals verlost is, is ook de macht van de duistere kracht gebroken. En daarom bind IK u heel bijzonder die zielen op het hart, dat u hen helpt omdat ze alleen te zwak zijn. Stel hen in kennis van MIJ en Mijn Liefde, dat ze MIJ aanroepen om hulp en die zal hun ten deel vallen en tegelijkertijd zullen de zielen op aarde ook bevrijd worden die onder de invloed staan van krachten waaraan eens de macht werd toegestaan over een mens die MIJ niet aanriep om hulp, maar de kracht van Mijn tegenstander betrok om het aardse leven te bedwingen.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte