Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5414
5414 In het begin was het Woord
16 juni 1952: Boek 60
In het begin was het Woord en het zal er zijn tot in alle eeuwigheid. Want het Woord ben Ik zelf, die zonder begin ben en zonder einde en nochtans in het allereerste begin het woord uitsprak van al datgene wat uit Mij, buiten Mij werd geplaatst, waarin mijn kracht zich openbaarde. Voor dat wat Ik schiep, weerklonk mijn woord. Dat wil zeggen: het vernam in zich mijn aanspreken, het besefte zijn denkvermogen. Het kon van gedachten wisselen met het gelijke geschapene, en dat wat als gedachte in hem levend werd, wat mijn woord, het overbrengen van mijn wil, mijn weten en mijn liefde op het wezenlijke dat in Mij zijn oorsprong had.
Ik bestond sinds eeuwigheid. Voor Mij was er geen begrenzing. Uit Mij straalde onvoorstelbaar licht en kracht. Maar mijn woord, het uitstralen van de rijkdom van mijn gedachten, vond geen weerklank. Want buiten Mij was er niets wezenlijks dat in staat was, dat, wat uit Mij wegstroomde, op te nemen, dat als het ware de respons vormde op mijn woord, maar dat wederom niets anders zou hebben kunnen zijn dan zoals Ik zelf was, omdat het anders mijn, de van Mij uitstralende liefdesgloed, niet zou hebben kunnen verdragen. Daarom was de daad van het scheppen van een aan Mij gelijk wezen een aan mijn oerwezen beantwoordend verlangen. Want de liefde, de essentie van mijn wezen, wilde geven, gelukkig maken, de in haar aanwezige kracht schenken. En de Liefde schiep zich daarom een vat waarin ze kon uitvloeien. Mijn liefde schiep een wezen in dezelfde volmaaktheid en nu gaf Ik Me helemaal weg doordat Ik mijn wil, mijn denken en mijn liefde op dit wezen overdroeg. En het overdragen van datgene wat in Mij zijn oorsprong had, was "mijn woord". Ik nam zelf mijn intrek in het door Mij geschapen wezen. En dit wezen kon nu denken, willen en handelen net als Ik omdat mijn woord het onderrichtte, omdat mijn wezen zich in dit door Mij geschapen wezen terugvond.
In het begin was het Woord. Pas door mijn woord herkende het eerst geboren wezen zich en het herkende ook Mij. Het was eigenlijk door mijn woord, door het uiten van Mij zelf, pas in staat zich als een wezen te onderkennen. Het was in staat eigen gedachten te vormen, die hem echter weer eerst door Mij zelf werden toegevoerd, die het door Mij in hem gesproken woord waren, dat blijk gaf van onze saamhorigheid. Want Ik was de scheppende kracht die wezens kon scheppen naar mijn evenbeeld. Ik was het Oercentrum dat zijn kracht uitstraalde in de oneindigheid en deze kon gebruiken naar Zijn wil.
Het "gevende" principe in Mij verlangde dus naar een "ontvangend" wezen om het gelukkig te kunnen maken. Maar dit wezen moest Mij kunnen herkennen en Ik maakte Me aan hem kenbaar door het woord, dat hetzelfde was als de uitstraling van mijn liefde die het geschapene het leven gaf. Die het in staat stelde als vrij, buiten Mij geplaatst wezenlijks werkzaam te zijn in wijsheid en macht, Mij zelf te herkennen en vanuit dit inzicht ook mijn wil in zich te koesteren. Want het woord is de gevormde gedachte die van Mij uitgaat en aan het wezen wordt overgebracht en die het tot zijn werkzaamheid aanzet.
Het woord was in het begin. Pas het door Mij geschapene had het woord nodig, het overbrengen van mijn gedachten in een door het wezen op te nemen vorm, waardoor het nu in voortdurend contact bleef met Mij en ook in voortdurende gelukzaligheid. En omdat het door Mij in het leven geroepene in eeuwigheid niet meer kan vergaan, zal ook mijn woord niet vergaan. Het zal steeds de uiting van Mij zelf zijn tegenover mijn schepselen. Het zal nooit ofte nimmer veranderd worden. Hemel en aarde zullen vergaan, maar mijn woord zal blijven bestaan tot in alle eeuwigheid.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte