Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5332

5332 De toestand van de zielen in het hiernamaals Dwaalleer - Ongeloof - Liefde

8 maart 1952: Boek 59

Het is voor veel mensen onbegrijpelijk dat zij rechtstreeks met MIJ in verbinding kunnen staan dat bewezen wordt door Mijn aanspreken, door het vernemen van Mijn Woord in de vorm van gedachten. En dat is een teken van verwijdering van MIJ van de ene kant net, zoals van de andere kant een dood geloof dat wel traditiegetrouw werd aangenomen maar niet levend is.

Het is een schools aangenomen kennis, waar maar zelden zo over nagedacht wordt dat de mens daarover een standpunt inneemt. Maar ook uit zo'n aanvaarde kennis konden de mensen afleiden, dat de eeuwige GODHEID Zich openbaren moet en zal, maar ook het geloof aan een eeuwige GODHEID is zwak en daarom worden ook de geloofsleren niet ernstig genomen zodat er een geestelijke vooruitgang behaald zou worden die alleen al daarin bestaat dat de mens de verbinding met MIJ tot stand probeert te brengen.

Eerstens moet IK serieus erkend worden voordat IK MIJ aan een mens kan openbaren. En dat overtuigd geloof aan MIJ ontbreekt bij oneindig veel mensen, wat de oorzaak is dat zij ook in geestelijke duisternis leven en in deze duisternis het hiernamaals ingaan.

En wat zij op aarde verzuimden moet nu in het hiernamaals worden ingehaald. Zij moeten nadenken maar zullen daartoe vaak te zwak zijn door eigen schuld. Worden ze in de eeuwigheid gevolgd door hun liefdewerken, dan zijn zij niet geheel krachteloos ondanks hun ongeloof. Hun kracht bestaat daarin dat de herinnering aan de kennis die zij op aarde niet ernstig namen, hun niet geheel ontnomen is. Dat zij nu dus kunnen nadenken, terwijl de ongelovige zielen die geen werken van liefde met zich meenamen zich in onzegbare nood bevinden, omdat zij niet in staat zijn zuivere gedachten op te nemen om zich hiermee bezig te houden.

Toch kunnen ook deze zielen nog onderwezen worden in het geestelijke rijk door zielen die hun op een begrijpelijke manier datgene aanbieden wat zij moeten weten, als zij tenminste hun onderrichtingen willen aannemen. Ten gunste van deze zielen voor te spreken is een werk van grote liefde en barmhartigheid, opdat zij de kracht tot willen krijgen en aansluiting zoeken bij die sferen waar hun opheldering gegeven kan worden.

Werken van liefde kunnen ieder tekort vereffenen en de ziel tot geloven brengen. Maar de geestelijke duisternis, die een gevolg is van het ongeloof op aarde, zal pas van hen wijken als zij JEZUS CHRISTUS erkennen, omdat HIJ alleen hun schuld kan delgen, welke het ongeloof op aarde heeft veroorzaakt. Het denken dat op een dwaalspoor is kan spoedig goed gericht worden waar liefde en geloof aanwezig waren op aarde. Maar ongelovige mensen moet eerst kennis worden bijgebracht, omdat zij deze op aarde voor zichzelf niet wilden laten gelden, ook al waren zij er tegenover hun medemensen voorstander van.

IK kan de zielen die MIJ niet erkennen en wier liefde niet MIJ of hun medemensen gold, niet ineens het inzicht geven. IK kan hun alleen de mogelijkheid geven zich kennis eigen te maken onder de voorwaarde, dat hun wil niet meer aan MIJ weerspannig is. Dan is Mijn erbarmende Liefde ook bereid hun licht te geven - als zij daarnaar verlangen. En dan wordt hun ook weer het evangelie gebracht, dat zij nu in vrije wil kunnen aannemen of ook kunnen afwijzen. En al naar gelang hun wil tot het goede en hun verlangen naar onderricht, zal hun nu Mijn leer licht geven en kan hun opgang beginnen.

Maar veel leed en ellende in de duisternis gaan eraan vooraf, eer een ongelovige van de aarde weggenomen ziel, door een lichtstraal wordt beroerd en die volgt. Dan echter is zij ook bereid haar wezen te veranderen, als zij eenmaal de weldaad van het licht ondervonden heeft, waar zij nu steeds naar verlangt totdat deze haar ten deel valt.

De duisternis geeft haar zielen maar zelden vrij, doch IK weet wanneer Ik de poorten openen en de zielen de vrijheid geven kan. IK weet, wanneer zij voor een lichtstraal ontvankelijk zijn en IK help hen de weg te vinden die uiteindelijk tot MIJ voert en tot de zaligheid.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte