Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5264

5264 De verandering van het wezen Vergoddelijking

2 december 1951: Boek 58

Niet IK kan u vormen naar Mijn Wil, maar uzelf moet het werk uw wezen te veranderen, volbrengen; want dit is de bedoeling en het doel van Mijn hele scheppingsplan, dat de werken die IK geschapen heb zich tot Mijn kinderen vormen, tot goddelijke wezens uit vrije wil. Er is zoveel kracht in ieder van Mijn schepselen dat het bereiken van het doel heel wel mogelijk is, maar de kracht kan onbenut blijven en daaraan kan ook Mijn Almacht niets veranderen, wil IK niet Zelf tegen Mijn wet van eeuwige ordening ingaan en uw wil onvrij maken.

U kunt, wanneer u wilt, u tot goden vormen, tot wezens die aan MIJ gelijk zijn, die in totale versmelting met MIJ vol van macht en kracht zijn - en die toch als individuen denken, willen en handelen in gelukzaligheid. U kunt het, maar of u het wilt, moet u zelf bepalen. Uw willen, denken en handelen in de staat van volmaaktheid staat u geheel vrij, het kan zich dus naar elke richting heen ontvouwen. Dat u totaal vrij bent, kan u weliswaar onbegrensde vreugden verschaffen die voor een gebonden wil nooit bereikbaar kunnen zijn; maar peilloos diep vallen of u onmetelijk hoog verheffen, liggen beide bij u dicht bij elkaar. Steeds echter wordt u een steun ter beschikking gesteld waaraan u zich kan vasthouden of waardoor u uw weg omhoog lichter kunt maken.

IK Zelf ben steeds bereid u tegen te houden wanneer het gevaar omlaag te storten dreigt - en IK ben ook steeds bereid u omhoog te trekken wanneer u Mijn hulp afsmeekt. U bent nooit weerloos aan een gevaar overgeleverd, u bent nooit zo zwak dat u geen bijstand kunt afbidden - maar ook daartoe moet uw wil weer bereid zijn en moet u in MIJ geloven als u Mijn hulp wilt vragen. En dit geloof in MIJ is al de eerste verandering van uw wil en daarom betekent het zekere hulp voor u.

En dit geloof wil IK tot leven wekken in de wezens die als mens belichaamd, hun wil niet goed gebruiken, die onafgebroken hun weg naar beneden zoeken en in het grootste gevaar zijn neer te storten in de diepte. Een vonkje geloof in Mijn Macht kan hun val tegenhouden en daarom probeer IK Zelf MIJ aan de mensen kenbaar te maken opdat zij het geloof in MIJ verkrijgen.

Het leven van ieder afzonderlijk laat zoveel bewijzen van 'n ingrijpen van Mijn Macht en Liefde zien, dat ook ieder voor zich het geloof makkelijk zou kunnen verkrijgen als hij maar op deze kleine bewijzen acht sloeg. Doch het denken van de mens gaat verkeerde wegen en dat komt weer omdat hij zonder liefde leeft, want hij kan dan pas geloven als hij juist denkt en hij kan pas juist denken als zijn hart bereid is liefde te geven.

Wel is ieder mens tot liefde in staat, alleen maar dat hijzelf het doel van zijn liefde is, en deze eigenliefde eerst veranderd moet worden in liefde tot de naaste, voor het woord "liefde" hier op z'n plaats is, dat het geloof tot gevolg heeft. De mens leeft voortdurend in een omgeving waarin hij de naastenliefde kan beoefenen, maar hij wordt er niet toe gedwongen; het hangt er allemaal van af of hij de liefde in zich ontsteekt en tot een heldere vlam laat worden - alles hangt daar van af: het inzicht, het geloof, het juiste gebruik van zijn wil en de eeuwige gelukzaligheid. Maar tot liefde kan hij niet gedwongen worden, alleen maar doorlopend vermaand en aangespoord. De liefde moet hij zelf in zich ontsteken en daardoor de verandering van zijn wezen voltrekken, wat de bedoeling en doel van zijn aards bestaan is, evenals de vervulling van Mijn heilsplan van eeuwigheid, die een vergoddelijking van datgene ten doel heeft wat als scheppingswerk uit Mijn Hand is voortgekomen, maar de hoogste gelukzaligheid moet bereiken, die IK hem niet kan geven, integendeel door ieder wezen zelf moet worden verworven.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte