Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/5125
5125 Ontwikkelingsgang - De wet van de gebonden wil - Het stadium van de vrije wil
6 mei 1951: Boek 57
Niets is doelloos. Alles wat is, is door God geschapen en in het leven geroepen om een doel te vervullen. Alles heeft dus ook zijn bestemming, het moet op de een of andere manier dienstbaar zijn om zijn doel te vervullen. Zelfs het kleinste scheppingswerk, het kleinste levende wezen, heeft zijn taak die het moet vervullen en waartoe het in zekere zin wordt gedwongen, omdat al het geschapene onder een natuurwet staat, dus niet kan handelen tegen de wet in. Toch blijft ook wat onder de wet van de gedwongen wil volbracht wordt in zekere zin een dienstbaar zijn, want het strekt steeds een ander scheppingswerk tot voordeel, het is nodig voor het ontstaan en behoud ervan. En zo bestaat er niets in het hele universum wat zonder bestemming zou zijn, dus doelloos geschapen zou zijn.
Maar het laatste doel en de laatste bestemming is de vrijwording van het geestelijke, waartoe dus het gehele scheppingswerk bijdraagt naar goddelijk wijs plan van eeuwigheid. Alleen met het doel het geestelijke te verlossen ontstond de hele schepping en elk afzonderlijk scheppingswerk vervult onder de wet van de gebonden wil deze bestemming.
Maar anders is het gesteld met de mens, die weliswaar eveneens een scheppingswerk van God is, maar in zijn denken, willen en handelen niet onderworpen is aan de wet van de gebonden wil. De uiterlijke mens, de lichamelijke vorm, staat nog wel onder de wet van de gebonden wil omdat deze gevormd is uit het geestelijke dat nog aan het begin van zijn ontwikkeling staat. Maar zijn ziel heeft een zekere vrijheid, ze kan zich naar eigen wil ontwikkelen, is dus door God niet aan die wet onderworpen. Toch is ook haar ontwikeling, haar verlossing uit de keten van de aardse materie, afhankelijk van haar wil om zich dienstbaar bezig te houden, dus wederom is een dienstbaar zijn het eigenlijke doel van haar bestaan op aarde. En daar ze niet gedwongen wordt dienstbaar te zijn, moet zich in haar de liefde ontwikkelen die de meest zekere aansporing is om dienend bezig te zijn.
Wat in eindeloze tijd onder de wet van de gebonden wil plaats vond en werd bereikt moet nu als mens zijn bekroning doormaken, echter in vrije wil. De mens moet dienen in liefde om daardoor totaal vrij te worden uit de gebonden staat die het geestelijke als keten ervaart en als beperking van zijn oorspronkelijke hoogst eigen volheid van kracht en licht. De ziel van de mens kán op aarde dit doel bereiken wanneer ze dit maar ernstig wil, maar ze móet het niet bereiken, omdat God haar de vrijheid van wil heeft gegeven opdat zij vrij kiest voor Hem of Zijn tegenstander die haar onvrij heeft gemaakt. Dienende liefde is de sleutel om vrij te worden uit eindeloos lange gevangenschap. Wat het wezenlijke volgens Gods wil móest doen in de lange gang door de gehele schepping, dat moet het nu in het laatste stadium uit vrije wil doen: het moet uit liefde dienstbaar zijn. Daardoor bewijst het zijn goddelijke afkomst, want de liefde drukt een stempel op het goddelijke wezen en het vormt zich weer tot datgene wat het was in het allereerste begin, het aanvaardt weer wat het uit vrije wil had prijsgegeven uit arrogantie. Zodra de mens in liefde dienstbaar is, is zijn overtreding jegens God opgeheven. Hij is uit de zondige staat naar buiten getreden en is weer teruggekeerd naar God van wie hij zich wilde verwijderen. Hij heeft zijn kindschap ingezien en wenst de juiste verhouding met de Vader aan te gaan en hij wordt door de liefde een waar kind van God.
Maar alles moet in vrije wil gebeuren en dit is de toets van zijn aardse leven die hij onvoorwaardelijk moet doorstaan. De mens kan het doel bereiken daar hem van God uit op elke manier hulp wordt geboden, maar hij kan ook de hele lange gang van ontwikkeling onder de wet van de gebonden wil tevergeefs hebben afgelegd wanneer hij, in plaats van opwaarts te gaan in het stadium als mens, stilstaat of zich helemaal negatief ontwikkelt. Dan misbruikt hij opnieuw zijn vrije wil, hij maakt geen gebruik van de vele gelegenheden die hem worden geboden om het doel te bereiken en moet dan ook de gevolgen dragen: een hernieuwde gang door de gehele schepping. Eens zal ook hij zeker zijn doel bereiken, maar het wezen bepaalt zelf de tijdsduur van zijn gebonden zijn. Want God gaf hem de vrije wil, die Hij ook eerbiedigt opdat het volmaakt kan worden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte