Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4966

4966 De kracht van het geloof is genade, die echter pas werkzaam wordt door de wil

12 september 1950: Boek 56

De genade van de almachtige God is in de eindtijd buitengewoon goed merkbaar, wanneer de mensen aards worden overmeesterd door nood die bijna ondraaglijk schijnt. En wie zich maar in zijn hart tot Hem wendt, zal door Zijn Liefde worden vastgepakt en met Zijn genade vervuld. De rechtvaardige mens die zich voor God uitspreekt, zal toenemen in inzicht. En dit inzicht is alleen al een genade, want ze bezorgt de mens standvastigheid in het geloof, en daaruit voortvloeiend kracht om weerstand te bieden. De mens die een beroep doet op de genade Gods, zal zich niet meer zwak voelen. Hij zal bewust leven in de hoop op spoedige redding uit de nood.

Standvastigheid in het geloof is een genade. Want de mens zal zelf in deze grote nood van de eindtijd niet meer zo aan zichzelf werken, dat hij vanzelf een versterkt geloof krijgt. Maar God ziet de naar Hem gekeerde wil en helpt ook daar waar de mens zwak is. Hij legt hem een geloof in het hart dat onwankelbaar is en dat hem de laatste tijd op aarde zal laten verdragen. Hij legt hem het geloof in het hart, maar dat wil niet zeggen dat God willekeurig gelovig zal laten worden door Zijn genade. De geloofskracht is wel een genade, maar wordt alleen effectief bij hem die geloven wil en God om hulp vraagt in zijn zwakheid. Ieder mens zou waarlijk Gods genade en barmhartigheid kunnen ervaren, doch het stelt de Hem toegekeerde wil voorop, en deze is God te allen tijde dankbaar.

Het zal een tijd van nood zijn die u mensen op aarde zich nog niet kunt voorstellen. En de goede mensen zullen vrees voelen voor hun medemensen die ware duivels zijn geworden. In deze angst en vrees zullen ze zwak worden en smekend tot God roepen. Dan zullen ze Zijn genade duidelijk gewaarworden. Een vast vertrouwen en vrede zal hen vervullen en elke zwakheid zal voorbij zijn. Ze voelen Zijn aanwezigheid en geven zich vol vertrouwen over in de handen van God. Alleen de roep in geest en in waarheid is voldoende om de schenking van Gods genaden in de eindtijd te kunnen ondervinden. En vanaf dat moment gaan de mensen gemakkelijker hun weg, omdat ze voelen dat ze niet meer alleen gaan.

God te willen onderkennen en op Hem aan te sturen, maakt de mens ook tot vruchtgebruiker van de goddelijke genade. Dan kan hij niet zwak meer zijn. Dan beschouwt hij alles met de ogen van een wetende en in zijn hart komt die rust die als vrede in God kan worden aangeduid. Want voortdurend is hij nu in de geest met God verbonden. Voortdurend voelt hij de Vader naast zich. Voortdurend bemerkt hij Zijn kracht en macht, en hij weet dat het naar het einde loopt, dat elke dag hem verlossing kan brengen uit aardse nood, dat hij door een wonder gered wordt. Hij weet dat het komen van de Heer in de wolken het einde van zijn aardse nood betekent en hij verwacht het met een gelovig hart. Want zijn geloof heeft nu die kracht, die hem in staat stelt vol te houden en God trouw te blijven tot aan het einde.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte