Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4913
4913 Tegengestelde ontwikkeling is nooit de wil van God - Herbelichaming - Omgekeerd proces - Hernieuwde kluistering - Lichtwezen
11 juni 1950: Boek 55
Een omgekeerd proces vindt nu plaats, wel op gang gebracht door mijn wil, maar door menselijke wil zelf beschikt. Het kan als een daad van tegengestelde ontwikkeling worden gezien wanneer al het als mens belichaamde geestelijke weer in de vaste materie wordt gekluisterd, dus als een daad die mijn wil teweegbrengt, terwijl Ik toch alleen volgens mijn ordening van eeuwigheid een voortschrijdende ontwikkeling bevorder. Maar ook deze daad kan hetzelfde principe laten zien dat op mijn ordening is gebaseerd. Want het geestelijke is door menselijk willen al in de diepte gevallen, waaruit Ik het weer over een langdurige weg omhoog leid. Er heeft zich dus een terugval voorgedaan, echter niet door mijn wil maar door menselijk willen, terwijl mijn wil weer de positieve ontwikkeling mogelijk maakt en er dus een nieuw genezingsproces begint na het einde van deze aarde; een genezingsproces dat onnoemelijk smartelijk is en waaraan geen einde lijkt te komen en wat toch het enige middel is om het gevallene weer te helpen opwaarts te gaan.
Wat mijn verlossingswerk dus niet heeft volbracht moet dit proces tot stand brengen. Wat gemakkelijk mogelijk was moet uitermate moeizaam worden bevochten omdat het streven er niet op gericht was: de verlossing uit de vorm, het vrij worden van het geestelijke en het opwekken uit de nacht naar het licht. Ik heb het de mensen gemakkelijk gemaakt door mijn kruisdood, maar de mensen namen mijn gave van genade niet aan. Ik heb het leed op mijn schouders genomen, maar zij wezen mijn hulp af en daarom moeten zij het leed zelf op zich nemen en eindeloos lange tijd dragen. Ze waren al ver boven en stortten zichzelf in de diepte. En mijn liefde en erbarmen verschaft hun nieuwe mogelijkheden om de hoogte weer te bereiken.
In een reusachtige tempo heeft het proces van de positieve ontwikkeling zich weer in omgekeerde richting afgespeeld. De mens is na alle voorafgaande trappen van ontwikkeling in de korte tijd op aarde in vrije wil teruggevallen en weer daar terecht gekomen waar hij ondenkbaar lange tijd geleden was: bij de materie waar hij met al zijn zinnen naar streeft en die dus ook zijn lot zal zijn. Doch steeds moet duidelijk worden gemaakt dat mijn wil nooit deze achteruitgang heeft veroorzaakt. Integendeel, de menselijke wil zelf. En mijn wil grijpt nu pas in doordat hij dit tegengaat en nu de vaste materie die dit gevallene bevat een dienende bestemming toewijst, opdat het geestelijke weer stap voor stap omhoog klimt. Echter in gebonden wil, omdat het anders niet mogelijk zou zijn.
En bijgevolg wordt mijn wil weer kenbaar en dus ook, dat van Mij uit alleen een positieve ontwikkeling wordt begunstigd, maar dat van elke negatieve ontwikkeling de menselijke wil de beweegreden is. Daarom is de gedachte absurd dat iets dat al rijp is geworden een teruggang in ontwikkeling meemaakt door mijn wil, dat dus een wezen dat zich al uit het materiƫle omhulsel heeft bevrijd en binnengegaan is in geestelijke sferen door mijn wil weer een lichamelijk omhulsel krijgt dat tegelijkertijd het bewustzijn van vroeger van het wezen afneemt en het opnieuw een wilsproef moet afleggen, die het dus al eenmaal had doorstaan, maar nu evenwel zou kunnen falen in vrije wil. Om zich positief te kunnen ontwikkelen heeft zo'n ziel die de wilsproef heeft doorstaan geen nieuwe belichaming als mens nodig, daar er in het geestelijke rijk veel gelegenheden zijn steeds volmaakter te worden. Maar heeft een ziel de wilsproef niet doorstaan, dan wordt ze nog veel minder op de aarde teruggeplaatst, omdat dit terugplaatsen dan door mijn wil zou moeten plaatsvinden, maar nu een handeling tegen mijn eeuwige ordening in zou zijn, omdat van Mij uit alleen voortdurende vooruitgang, maar geen stilstand of achteruitgang wordt begunstigd.
Is daarentegen de daad van belichaming van een ziel op de aarde door mijn wil toegelaten, dan beoogt hij niet het bereiken van een verzuimde graad van rijpheid, maar alleen het vervullen van een nieuwe missie ten behoeve van de zich in geestelijke nood bevindende mensheid, dat het wezen wel een hogere graad van rijpheid kan opleveren, maar zulks niet als beweegreden heeft. Zielen die zich op aarde belichamen kunnen wel al een zekere graad van rijpheid hebben wanneer ze van andere sterren komen om op aarde tot de hoogste rijpheid te komen. Voor deze zielen betekent het echter geen terugplaatsing in een al overwonnen stadium, wat echter het geval zou zijn als een ziel die al eens bewoner van de aarde was, uit het geestelijke rijk weer naar de aarde teruggeplaatst zou worden met het doel van een positieve ontwikkeling. Tevens zou het voor zo'n ziel niet tot zegen zijn, daar haar de herinnering aan vroeger zou zijn afgenomen en ze bijgevolg de vroeger verkregen inzichten niet zou kunnen benutten maar uit vrije wil - net als de eerste keer - zou moeten beslissen wat toch ook naar een algehele val naar beneden zou kunnen leiden.
Wie er echter naar streeft opwaarts te gaan vindt ook in het geestelijke rijk voldoende gelegenheid hogerop te komen. Wie aanstuurt op de aarde is nog in haar ban en wordt van Mij uit nooit teruggeplaatst. Wie zich echter in het licht bevindt en uit liefde voor het niet verloste naar de aarde wil afdalen, hem wordt deze herbelichaming toegestaan, maar die kan nooit of te nimmer een terugzinken naar de diepte tot gevolg hebben, omdat de ziel van boven komt en ondanks het niet kennen van haar herkomst voldoende kracht bezit om weerstand te bieden aan alle verleidingen op aarde. Want een wezen van het licht laat Ik nooit meer vallen. Het zal altijd zijn missie volbrengen, ofschoon het ook steeds handelt in vrije wil en op aarde leeft. Maar zijn wil is en blijft op Mij gericht, omdat het ook de liefde in zich heeft die Mij herkent en eeuwig niet meer wil verliezen.
En zo zal wat opwaarts wil gaan eeuwig door Mij worden bijgestaan; wat naar de diepte verlangt zal door Mij niet worden gehinderd. Maar steeds is mijn grondbeginsel de positieve ontwikkeling, dat ook altijd zal worden onderkend door diegenen die er naar streven opwaarts te gaan. Wat daarom opwaarts leidt, is mijn wil; elke teruggang echter is de wil van de mens die niet door Mij in zijn vrijheid wordt aangetast.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte