Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4578
4578 De gelukzaligheid in het geestelijke rijk
2 maart 1949: Boek 53
U zult niet de gelukzaligheid kunnen beseffen van diegenen die hun lichamelijk omhulsel afleggen en binnen mogen gaan in het rijk van het licht, in hun eeuwige vaderland. Al het aardse leed laten ze achter zich, niets zwaars belast ze, geen vijand bedreigt ze, vrees en droefenis is hen vreemd, hun ogen zien alleen het mooie, buitengewoon lieflijke gebieden, prachtige maaksels van mijn wil om te scheppen en gestalten vol van licht naderen hen om ze binnen te leiden in het rijk van vrede en gelukzaligheid. En in deze omgeving mogen ze vertoeven en zich naar eigen wil bezighouden. En de vrijheid is hun gelukzaligheid, na een toestand dat hun zielen nog gekluisterd waren en door aardse materie omgeven.
Hun harten zijn bekwaam en bereid lief te hebben. Ze zijn zo doorgloeid door de liefde, dat ze alleen daarom al gelukzalig zijn, want ze vinden voortdurend vervulling. Ze sluiten zich aaneen met zielen die geheel op hen lijken, dus dezelfde graad van rijpheid hebben, en deze verbindingen vergroten de gelukzaligheid omdat de aaneensluiting uit liefde ook de kracht van de afzonderlijke wezens vergroot, evenals de drang om bezig te zijn, en een gemeenschappelijk werkzaam zijn in liefde nu het gevolg is, dat echter buitengewoon gelukkig maakt, want het is een ontplooiing van kracht die steeds weer nieuwe kracht oplevert.
Het toestromen van kracht is echter een gevoel van hoogste verrukking, want het is een bewijs van Gods nabijheid. Mijn schepselen voelen Mij en komen ook naar gelang hun rijpheid, die lichtdoorstraling mogelijk maakt, tot het aanschouwen van Mij zelf op de voor hen draaglijke wijze. Hun innerlijke gelukzaligheid neemt toe, want het verlangen naar Mij neemt voortdurend toe en vindt steeds vervulling. Wat dat betekent kan geen mens op aarde begrijpen, want de aardse liefde is slechts een afstraling van de geestelijke liefde en al op aarde het meest begerenswaardige, maar in het geestelijke rijk overtreft ze alles wat de ziel aan heerlijkheden wordt geboden, omdat ze de voortdurende toevoer van licht en kracht betekent en dus ook de voortdurende nabijheid van God. Maar zodra mijn schepselen het lichtrijk zijn binnengegaan, ben Ik voor hen het summum van gelukzaligheid en geven ze Mij nooit meer op. En dan zal ieder het loon ontvangen voor zijn liefde die op aarde Mij heeft gegolden. Ik vergroot voortdurend de gelukzaligheid. Ik vervul de ziel met mijn liefde en bereid haar steeds nieuwe verrukkingen, want "wat geen menselijk oog ooit heeft gezien en geen menselijk oor ooit gehoord, dat heb Ik diegenen bereid die Mij liefhebben."
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte