Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4408
4408 Niemand kan twee heren dienen!
18 augustus 1948: Boek 51
Niemand kan twee heren dienen. Wie zich met Mij verbinden wil, zal nooit zijn ogen op de wereld kunnen richten, want Ik ben alleen buiten de wereld te vinden. En als Ik Me laat vinden, dan moet het verlangen naar de wereld opzij worden gezet. Ze moet totaal geen aandacht krijgen, want de wereld behoort tot mijn tegenstander. Ze is zijn domein waar hij heer en meester is en zijn streven is er waarlijk niet op gericht de mensen door de wereld naar Mij te leiden, integendeel, hij probeert Mij te verdringen. Hij tracht steeds de wereld op de voorgrond te plaatsen, opdat Ik zal worden vergeten. Wie onder u het met de positieve ontwikkeling nu ernstig meent, kan de wereld nog onmogelijk haar tol betalen. Hij staat weliswaar nog midden in de wereld die grote eisen aan hem stelt die hij moet nakomen, maar er valt wel onderscheid te maken tussen de vervulde plicht en een eigen verlangen naar de wereld. Het eerstgenoemde is geheel volgens mijn wil, want er is u, aards gezien, een taak gesteld, waarnaast u echter ook volop uw geestelijke opdracht - het vervolmaken van de ziel - zult kunnen vervullen, als het verlangen naar de wereld maar niet overheerst, wat daarin bestaat dat aardse vreugden en begeerten de overhand hebben op geestelijke goederen, zodat de mens door dit alles Mij vergeet, zelfs de gedachte aan Mij voor hem lastig is en hij Mij zodoende verwerpt. Wie ernaar streeft zich - dat wil zeggen: zijn lichaam - een te grote mate van welbehagen te verschaffen, hetzij door het vervullen van lichamelijke begeerten, zinnelijke en vleselijke lust, of ook wel door het vergaren van materiƫle goederen en daarbij niet aan zijn naaste denkt, wie dus alleen maar streeft naar eigen welzijn, die is door de wereld gevangen. Hij is een gewillig werktuig van mijn tegenstander en hij zal nooit de weg naar Mij vinden als hij het verlangen naar de materiƫle wereld niet laat varen, zich verinnerlijkt en streeft naar geestelijke goederen. Beide tegelijk is niet mogelijk, want dan dient hij twee heren en zal hij geen van beide diensten goed vervullen. Als u Mij zoekt, moet uw blik ook op de hemel gericht zijn, want Ik ben boven, niet beneden.
Beneden echter is waar mijn tegenstander zijn rijk heeft, waar u nog lichamelijk vertoeft, maar van waaruit uw ziel altijd omhoog kan stijgen in mijn rijk, naar Mij. Bevindt het lichaam zich echter nog in het rijk van mijn tegenstander, dan kan de ziel - uw denken, voelen en willen - zich toch steeds verheffen in sferen die buiten de aarde liggen. En dat verlang Ik van hem die Mij wil vinden, die Mij wil dienen en dus de mijne wil zijn. Dan verbindt de geestvonk in hem zich met de Vadergeest van eeuwigheid, want als hij in alle ernst naar Mij streeft is ook zijn hart vervuld van liefde, die met de liefde tot de wereld niets gemeen heeft. En deze liefde zal zich tegenover de naaste uiten en dan brengt de mens de verbinding tot stand met Mij, hij doet afstand van datgene wat de wereld toebehoort. Op die manier geeft hij aan de naaste en is hem behulpzaam en, omdat Ik dit gebod heb uitgevaardigd, dient hij ook Mij als zijn Heer. De liefde tot de wereld is een vorm van eigenliefde, de liefde die de mens bestrijden moet, wil hij zalig worden. Dus moet hij ook de liefde tot de wereld bestrijden en proberen de wensen van de ziel te vervullen die, gedreven door de geest in zichzelf, betrekking zullen hebben op geestelijke goederen en blijk geven van de liefde tot Mij. Want Ik alleen ben de Heer die u moet dienen als u zalig wilt worden.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte