Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4360
4360 De gelijkenis van de goede Herder
2 juli 1948: Boek 51
Ik wil u een gelijkenis geven en u moet daaruit leren hoe Ik mijn woord begrepen wil hebben. Mijn kinderen op aarde lijken op een kudde verstrooide schapen, die door de kwade wil van een vijand uit het gezichtsveld van de herder zijn gejaagd en in alle richtingen werden verstrooid. En nu gaat de herder, omdat hij zijn schapen liefheeft, naar ze op zoek. Hij zoekt ze in de meest verborgen uithoeken en klimt op bergen, daalt af in bergkloven. Hij roept en lokt en rust niet voordat hij zijn kudde weer bij elkaar heeft. Hij helpt de schaapjes die te hoog zijn geklommen en alleen niet meer terug kunnen. Hij gaat verre wegen waar ze zich al te ver hebben verwijderd. Hij neemt de vermoeide schaapjes op zijn schouders en draagt ze terug. Hij laat er geen aan zijn lot over, aan zijn vijand, dat deze het van hem zal roven en in de eigen kudde onderbrengt. Want hij kent zijn schapen en zijn schapen kennen hem en volgen zijn stem.
En het hart van de goede herder jubelt als hij al zijn schaapjes heeft weergevonden, als zijn stal zijn voltallige kudde bevat, dus elk schaapje dat verloren was de weg naar huis heeft gevonden.
U allen bent mijn schapen. U behoort tot mijn kudde. Mijn schapen hebben echter bewegingsvrijheid en kunnen daarom ook verdwalen als ze op een ander doel aansturen dan op Mij. De vijandige herder is mijn tegenstander, die probeert u van Mij af te troggelen. En het zal hem vaak lukken.
Mijn schapen dwalen af van de weg waar Ik met mijn kudde wandel. Ze trachten de hoogten te beklimmen.
U mensen zoekt eer en rijkdom en om zoiets wijkt u van de weg af. U valt in ravijnen en afgronden. De zonden en begeerten der wereld nemen u gevangen. U zinkt stap voor stap in de diepte en zult dankbaar kunnen zijn, wanneer u aan omheiningen en kreupelhout blijft hangen; wanneer er nog kleine bedenkingen in u boven komen, wanneer u die niet van u afschudt en zo nog voor de diepste val bewaard blijft tot uw Redder zal komen. Weer anderen grazen op vreemde bodem. Ze verdwalen en vinden de weg naar hun stal niet meer terug. Dat zijn de mensen die gedachteloos door het aardse leven gaan, die profiteren van handelingen die niet overeenstemmen met mijn wil, maar die hun groot aards voordeel opleveren. Deze geloven van zichzelf niet dat ze slecht zijn. Ze zijn besluiteloos, noch op of tegen Mij gericht. Ze gaan door het aardse dal zonder te denken aan hun taak op aarde. Ze moeten worden opgeschrikt en teruggejaagd, zodat ze weer in mijn armen vluchten. Naar Mij, die als goede Herder te allen tijde bereid is ze op te nemen. Overal moet Ik mijn schaapjes zoeken die verloren waren. Mijn roep moet overal doordringen en daarom moet mijn stem telkens weerklinken. Steeds weer moet Ik in het woord tot de mensen komen en ze naar huis roepen in het vaderhuis. Mijn woord is de roep van de goede Herder. Mijn woord wordt in liefde naar de mensen gezonden. Mijn woord dringt in alle hoeken door, waar het maar ingang vindt in de harten der mensen. En wie gevolg geeft aan mijn roep, die klimt steeds hoger of hij zinkt steeds dieper weg.
En toch zal de arm van de goede Herder hem eens bereiken, ook al gaan er nog tijden overheen.
Eens keert ook de mens die zijn weerstand lang volhield naar Mij terug. Eens zal hij moe zijn van zijn dwaalwegen en zich op mijn schouders laten tillen. Eens zal ook hij gewillig de goede Herder volgen. De klank van Zijn stem zal hem lokken. Hij zal hem herkennen als de stem van de Vader en Mij volgen. En Ik zal hem leiden naar het vaderhuis en hem een maaltijd bereiden uit vreugde, dat Ik heb weergevonden wat verloren was.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte