Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/4300
4300 De wet van de ordening - Het onderwerpen van de wil
16 mei 1948: Boek 51
Begrijp dat u mijn wil zult moeten vervullen als u zalig wilt worden. Mijn wil is de wet van de ordening van eeuwigheid en als iemand tegen deze ordening zondigt, handelt hij ook tegen mijn wil. Als u nu van Mij zult willen zijn, dan zult u zich ook vol overgave moeten onderwerpen aan mijn wil. En als deze u bekend wordt gemaakt is het voor u gemakkelijk daarnaar te handelen, want Ik verlang niet meer van u dan u zult kunnen nakomen. Ik heb u een gebod gegeven om elkaar lief te hebben, want liefde beantwoordt aan mijn wet van eeuwigheid omdat uit de liefde alles is voortgekomen en door de liefde alles wordt onderhouden. Deze wet is dus onvoorwaardelijk aan te nemen en hij is ook te vervullen omdat hij overeenstemt met de oorspronkelijke geaardheid van elk schepsel. Alleen moet de wil van de mens zich bij mijn wil aansluiten, dan kan hij niet anders dan liefde ervaren en liefde geven.
Maar laat hij de eigen wil op de voorgrond treden, dan heeft zijn eigenliefde voorrang. Dan is hij Mij niet meer onderdanig. Hij laat mijn gebod buiten beschouwing en verwijdert zich daardoor van Mij omdat hem de kracht ontbreekt die hij van Mij ontvangt door de liefde. Het is dus een heel natuurlijke ontwikkelingsgang dat de mens die vastzit in de eigenliefde zijn streven naar Mij opgeeft, of achterwege laat wat hij tijdens het werkzaam zijn in liefde gedaan heeft. En het ontbreken van kracht doet zich gevoelen in het niet kunnen inzien van dingen, in een gebrekkig geloof en in een steeds geringer wordende wil om in liefde te leven. De mens kan geen diepere wijsheden begrijpen wanneer hem de liefde ontbreekt. Hij kan ook niet werkzaam zijn in liefde als hij mijn wil niet laat gelden, als de eigen wil sterker is dan het gebod dat mijn wil bekend maakt. En dus moet onwillekeurig ook de geestelijke ontwikkeling van de mens achteruitgaan omdat hij zich niet in de door Mij gewilde ordening ophoudt.
Het stemt niet overeen met mijn ordening dat er zich een splitsing voordoet bij diegenen die kennis hebben van mijn woord, die dus de genade hebben rechtstreeks of indirect door Mij te worden onderricht. Een zekere graad van werkzaam zijn in liefde draagt hem mijn woord over en deze graad moet verhoogd worden en het weten moet toenemen. Doet er zich voor de leren die Ik zelf door mijn woord aan de mensen gaf toch onbegrip voor, dan is dit een teken van de achteruitgang van het werkzaam zijn in liefde. Een teken van toenemende eigenliefde die het licht verduistert ofschoon het niet helemaal gedoofd kan worden. Maar Ik houd de mijnen vast en laat het niet toe dat ze wegzinken. Ik pas echter middelen toe die aanzetten tot meer liefdewerken, tot het denken van de mens weer helderder wordt, tot hem mijn waarheid weer als aannemelijk voorkomt en in overeenstemming daarmee ook zijn leven verandert.
Maar nooit kan Ik afzien van mijn gebod van de liefde, van de eeuwige ordening. En nooit kan Ik mijn geest uitgieten over een mens die zich niet onderwerpt aan mijn wil. En gezegend is hij als hij de gebrekkige toestand, het niet in staat zijn het diepere geestelijke te begrijpen, als druk of ook als gebrek ervaart. Want dan is hij weer gemakkelijk te winnen. En hij zal ook de geloofsproef doorstaan omwille waarvan hij geestelijke problemen moet oplossen die hem bijna aan het wankelen brengen.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte